"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Journaal van mijn reis in het jaar 1769

Zondag, 3 juni, 2018

Geschreven door: Johan Gottfried Herder
Artikel door: Arnold Heumakers

Een grootse zeereis

[Recensie] Leest iemand nog Herder? Men leest vooral over hem. De naam van Johann Gottfried Herder (1744-1803) valt als het over cultuurrelativisme gaat, over multiculturalisme of over historisme. Herder geldt als de geestelijke vader van het nationalisme, iemand die de mensheid beschouwde als een lappendeken van verschillende, in principe gelijkwaardige naties en culturen. En die elke tijd een eigen, onvervreemdbaar karakter toekende. Door Isaiah Berlin wordt hij tot de Contra-Verlichting gerekend, Rüdiger Safranski laat met hem de Romantiek beginnen. De identificatie met fascisme en nationaal-socialisme kom je gelukkig niet meer zo vaak tegen – wat niet wil zeggen dat alle misverstanden rond zijn persoon en werk zijn verdwenen.

Zo vindt Herders cultuurrelativisme een tegenwicht in zijn overtuiging dat in al die verschillende culturen toch één en dezelfde tendens werkzaam was, in de richting van wat hij Humanität noemde. In Duitsland, destijds nog geen eenheidstaat, pleitte hij voor een cultureel nationalisme tegen de dominante Franse invloed, maar chauvinisme was hem vreemd: de Duitse dichters van zijn tijd stelde hij Shakespeare ten voorbeeld. Ook verdedigde hij de Franse Revolutie en protesteerde hij tegen imperialisme en racisme. Dat laatste op grond van een mensbeeld waarin tussen Newton en een Hottentot hooguit een gradueel verschil bestaat en waarin denken en taal niet van elkaar te scheiden zijn – een gedachte die Herder bijna anderhalve eeuw vóór Wittgenstein formuleerde.

Zijn intellectuele dynamiek en veelzijdigheid (Herder hield zich ook nog bezig met theologie, het volkslied, esthetica, geschiedfilosofie, oudheidkunde, psychologie) zijn typerend voor een tijd die alle traditionele zekerheden heeft afgeschud en naarstig op zoek is naar iets nieuws. Dus is het wel juist om Herder tot de Contra-Verlichting te rekenen? Zijn kritiek op de excessen van het rationalisme (dat het `bijzondere’ opofferde aan het ‘algemene’) kan ook worden beschouwd als een uiting van de zelfkritiek van de rede, die eveneens tot de Verlichting behoort.

Herders ideeën worden vaak incompleet of eenzijdig weergegeven. Het valt ook niet mee overal de rode draad te ontdekken. En één centraal boek dat alles samenvat heeft hij niet geschreven. Zijn Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit (1784-1791) was ongetwijfeld zo bedoeld, maar dit boek is met zijn vele delen iets te omvangrijk, en het bleef ook nog eens onvoltooid. Daarom is het nog niet zo gek om, bij wijze van introductie, het postuum gepubliceerde Journal meiner Reise im Jahr 1769 te vertalen.

Pf

1769 was een cruciaal jaar in Herders leven. Hij was 24 jaar oud en woonde in Riga, waar hij werkte als leraar en predikant. Daarnaast publiceerde hij – anoniem – zeer polemische literaire kritieken. Een van zijn slachtoffers onthulde zijn naam en Herder was zo onverstandig om te ontkennen, hoewel iedereen het stiekem allang wist. Een schandaal was geboren, want van liegende dominees hield men niet in Riga. Toen een vriend hem uitnodigde om mee te varen naar Bordeaux, greep eerder deze kans met beide handen aan. “Even van alles loskomen”, schreef hij per brief aan zijn achtergebleven vrienden.

Herder heeft Riga nooit meer teruggezien. Na zijn verblijf in Frankrijk reisde hij door naar Straatsburg, waar hij een oogoperatie onderging en de jonge Goethe leerde kennen. Beiden lanceerden in 1773 – via hun manifest Von deutscher Art und Kunst – de Sturm und Drang. Uiteindelijk kwam Herder, in het kielzog van Goethe, terecht in Weimar waar hij een kerkelijke functie accepteerde en waar hij in 1803 overleed, na een eindeloze reeks boeken en verhandelingen te hebben geschreven.

In het Journaal blijft het bij plannen en aanzetten. Herder schetst de contouren van een “universele geschiedenis van de vorming van de aarde” – een aankondiging van de latere Ideen. Hij ontwerpt een “geschiedenis van de menselijke ziel” en ziet mogelijkheden voor een “theorie van de fabel,(…) een filosofische geschiedenis van wakende dromen, een genetische verklaring van het wonderbaarlijke en avontuurlijke uit de menselijke natuur, een logica voor het poëtische vermogen”.

Herder laat zich inspireren door zijn ervaringen aan boord. Op een schip zit men in een gesloten wereld, omringd door een vijandige natuur – fabels en mythen moeten zijn ontstaan ter bezwering van alle gevaren, realiseert hij zich. Maar ook beseft hij de relativiteit van alle mythen; elk volk heeft zijn eigen mythen en ziet die voor de ware aan. “We lachen om de Griekse mythologie terwijl ieder zich wellicht eigen mythen maakt”. En dan vraagt Herder zich opeens af of hij het in zich zou hebben om de grote hervormer van Livland te worden, “een tweede Zwingli, Calvijn en Luther”, die de barbarij zal vernietigen en de onwetendheid zal uitroeien om cultuur en vrijheid te verbreiden.

Het betoog springt van de hak op de tak. Want hoe hij dit allemaal voor elkaar wil krijgen wordt vervolgens uiteengezet in grandioos plan ter hervorming van het onderwijs, geïnspireerd door Rousseau en met veel aandacht voor de ontwikkelingsstadia van het kind. Daarna heeft hij het weer over de landen die hij passeert, waarbij Herder voorspelt dat Holland weldra “slechts een dood warenhuis” zal zijn, “dat de voorraad opruimt en geen goederen meer kan inslaan en dus uitdooft als een winkel in modeartikelen die niet met zijn tijd meegaat”.

Nee, een reisverslag in de normale zin van het woord, van dag tot dag bijgehouden, is dit Journaal allerminst. Het werd pas achteraf geschreven en bevat in feite de neerslag van Herders gedachte-eruptie naar aanleiding van de reis. Met alle hoogst romantisch aandoende stemmingswisselingen die daarbij horen. Uit de tekst krijgen we een mooie indruk van de enorme ambities van de jonge Herder (“Wat doe ik hier als ik mij niet onsterfelijk maak!”), maar ook van zijn frustraties en onzekerheden. Frankrijk vindt hij een cultuur waaruit alle waarachtig leven is geweken; tegelijkertijd piekert hij over de nadelen van de onderontwikkelde Duitse wereld waarin hij is geboren. De grootse ambities zijn er ook om een gevoel van minderwaardigheid te compenseren.

Herders Journaal, waaraan vertaler Aart J. Leemhuis een hele klus zal hebben gehad, is bepaald een wonderlijk geheel, geschreven in een amechtige stijl die de woorden soms over elkaar heen doet buitelen van opwinding. Tot in de vorm verraadt dit boek de onrust van zijn tijd. Maar dat is natuurlijk ook en misschien wel allereerst de onrust van de schrijver, die met al zijn speculaties, ambities en frustraties een schitterend – zij het grotendeels indirect – zelfportret heeft gemaakt.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op arnoldheumakers.nl