"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Kaddisj voor een kut

Zondag, 7 september, 2014

Geschreven door: Dimitri Verhulst
Artikel door: Roel Smeets

Verhulst overtuigt in dodengebed voor het instellingskind

De jongste roman van Verhulst is gecentreerd rondom een klasse die vooralsnog onderbelicht is gebleven in de Nederlandstalige literatuur: die van instellingskinderen – ‘de verweesden en weggesmetenen’, ‘de verschopten’, zij die ongewenst waren. Kinderen wier namen ‘enkel dienden […] om te worden geroepen of geblaft’. Dat deze roman sterk autobiografisch gekleurd is, volgt uit de – voor velen bekende – achtergrond van de auteur: Verhulst heeft een gedeelte van zijn puberteit in een instelling gesleten. Op de site van zijn uitgeverij wordt Kaddisj voor een kut dan ook aangekondigd als ‘De volgende steen op het autobiografische bouwwerk’.

Op het eerste gezicht lijkt het of de roman uit twee op zichzelf staande verhalen bestaat die slechts verbonden worden door één gedeelde noemer, het onderwerp van de instellingskinderen. Niets is echter minder waar. Het eerste deel, getiteld ‘Kaddisj voor een kut’, is een stream of consciousness in de tweede persoon. De ‘jij’ – en soms ‘jullie’ – bezoekt de begrafenis van Gianna, een oude bekende uit de jeugdinstelling, die de hand aan zichzelf sloeg.

Via herinneringen over Gianna en reflecties op het leven van een kind in een instelling wordt het wel en wee van deze sociale klasse getypeerd en gecategoriseerd – een groep die zich kenmerkt door het gemis van ‘een constante’, ‘een vaste waarde’, iemand die er altijd is. Dit alles tegen de achtergrond van een met cynisme doorspekte becommentariëring van de preek – ‘het automatisch antwoordapparaat van het geloof’ – en religie an sich.

Onomkeerbare consequenties

Het tweede deel, ‘De aankomst in de bleke morgen’ leest als een justitieel verslag van twee ex-instellingskinderen, Stefaan Cools en Sarah Smeekens, die in de beklaagdenbank zitten na de moord op hun twee kinderen in een hotelkamer. De setting doet denken aan het toneelstuk Huis clos van Jean-Paul Sartre, waarin (moreel vervallen) mensen na hun dood veroordeeld worden tot een confrontatie met de blik van de Ander en zo beseffen dat ‘l’enfer, c’est les autres’.

Boekenkrant

Ook ‘De aankomst in de bleke morgen’ bevat een dergelijk besef. Stefaan en Sarah geven te kennen dat ze die bleke morgen niet naar dat hotel ‘getrokken’, maar ‘gezogen’ werden. Ze konden niet anders, zo doet Verhulst de lezer geloven. Stefaan en Sarah herkennen de onomkeerbare consequenties van hun keuzes in elkaars ogen, in de blik van een instellingskind. Hun achtergrond – en het daarvan afkomstige gebrek aan empathisch vermogen – maakt hun misdaad onoverkomelijk:

‘De Dienst Bijzondere Jeugdzorg zou zich gaan moeien zijn en ze zouden onze kinderen in een instelling hebben geplaatst. Voor hun bestwil. […] Dus wat moesten we doen? We hebben onze kinderen kapot gemaakt. Voor hun bestwil.’

Waar het eerste deel vertrekt vanuit het perspectief van de instellingskinderen zelf, daar ligt in het tweede deel de focus op de manier waarop deze sociale klasse zich uiteindelijk verankert in een maatschappij – zo belicht ieder deel een andere kant van dezelfde medaille.

De reikwijdte van ‘je’ en ‘jullie’

De stilistische keuze voor de tweede persoon enkelvoud (en soms meervoud) in het eerste deel – ‘Kaddisj voor een kut’ – verleent aan deze vertelling een zekere directheid. In Kaddisj voor een kut voelt niet de lezer zich aangesproken (is de ‘je’ niet inwisselbaar met ‘men’), maar zijn de ‘je’ en ‘jullie’ gericht op een sociale klasse, die van instellingskinderen. Zo strekt de reikwijdte van Kaddisj voor een kut verder dan de relatie tussen lezer en schrijver: zij spreekt een groep mensen aan en doet tegelijkertijd een beroep op de maatschappij waarin deze zich bevindt. Eveneens voorkomt Verhulst met deze stilistische keuze dat deze sterk autobiografische gekleurde roman verwordt tot zelfbeklag.

Verhulst overtuigt. Niet alleen portretteert hij de schaduwzijde van de mens, in zijn meest onmenselijke verschijningsvormen, zoals in de scène waarin een moeder haar kind komt afzetten alsof het gaat ‘om flessen melk die de melkman op de deurstoep zet’. Ook biedt Kaddisj voor een kut een inkijkje in de praktijk van normalisering, hoe het komt dat mensen op iedereen ‘toch ook maar een naam […] kunnen kleven’, wat het betekent om een hele groep ‘bij voorbaat als uitschot te catalogeren’. Dat soms geen ander label geschikter lijkt dan dat van ‘Kut’. Bewonderenswaardig is daarbij dat de (maatschappij)kritische toon nergens overheerst. In zijn duiding van de realiteit van het instellingswezen geeft Verhulst blijk van een mededogen, van een inzicht in het onontkoombare.

Kraakhelder

Kaddisj voor een kut deed door zijn onconventionele titel al wat stof opwaaien. Volkskrant-criticus Arjan Peters twitterde ‘Armoede’ ten aanzien van de titel, zo berichtte literair weblog TZUM eind maart. Hoe het ook zij, de nieuwe Verhulst is verre van een armoedig boek. De focus op één sociale groep belet niet dat dit werk een universele waarde bezit. Verhulst belicht één facet van een maatschappij in een bepaalde tijd en plaats, maar weet de grenzen van tijd en ruimte te ontstijgen.

Deze roman gaat niet slechts over instellingskinderen. Deze roman forceert de lezer te reflecteren op wat het is om verschopt te zijn en legt daarnaast de wetten van de normaliseringstructuren bloot die aan dat label van ‘verschopte’ ten grondslag liggen. En dit alles in kraakheldere, zwartkomische taal. Armoede? Machtig rijk.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

De pruimenpluk

De Laatkomer