"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Kardinaal de Jong

Zondag, 20 augustus, 2017

Geschreven door: Henk van Osch
Artikel door: Jos Palm

Boegbeeld van fierheid

In onverzettelijkheid stak kardinaal De Jong in WO II de koningin naar de kroon. Het verschil is dat Wilhelmina in Londen zat en de kardinaal in bezet Nederland.

Hij was de op één na bekendste gezagsdrager die in bange oorlogsdagen de rug kaarsrecht hield. Dapperheid, zo bewees hij, kon niet alleen in Londen betoond worden, van waaruit koningin Wilhelmina in flinkheid opereerde, maar ook in hartje bezet Nederland. Het leverde hem, voorganger van de vaderlandse katholieken, een prestige op dat het imago van zijn evenknie naar haar onverzettelijke hoofd en kroon stak. Aartsbisschop Johannes de Jong, weldra getooid met de eretitel ‘prins van de kerk’, werd het boegbeeld van nationale fierheid, een sieraad voor zij volksdeel dat lang niet voor vol was aangezien als het ging om patriottisme.

Verscheidene malen liet hij tijdens de Duitse bezetting openlijk vanaf de kansel protesteren en oproepen tot passief verzet tegen de bezetter; in 1941 vanwege de wandaden tegen katholieken en Nederlanders in het algemeen, in 1942 en ’43 tegen de Jodenvervolging en deportaties, en in datzelfde jaar tegen de Arbeitseinsatz. Dat deed hij in een herderlijk schrijven waarin de bezetter gewoon ‘onze vijand’ heette, want de nogal eenduidige De Jong hield ervan de dingen bij hun naam te noemen.

Van Wilhelmina weten we, sinds de biografie van historicus Cees Fasseur, dat de oorlog háár moment was; zij legde ‘het stel’ oftewel het oorlogskabinet in Londen, haar wil op in háár gevecht tegen ‘Adolfje’. Haar karakter, het Huis van Oranje en haar calvinistische God verplichtten haar daartoe. Zij zou het vaderland redden en verenigen in een herstelde democratie die in haar beleving neerkwam op een verenigd volk onder de stampvoeten van zijn vorstin. Maar wat maakte De Jong tot verzetsmonument van bestuurlijke moed?

Boekenkrant

Alweer jaren geleden beschreef kerkhistoricus Ton van Schaik in zijn monografie Aartsbisschop in oorlogstijd hoe De Jong zijn heldendom niet zocht, maar anders dan de paus niet voor zijn christenplicht wegdook (Van Schaik ontdekte ook dat de aartsbisschop de pathologisch prudente Pius XII vergeefs per brief verzocht zijn stem te verheffen tegen de Jodenvervolging). Eerder al plaatste De Jongs vroege biograaf H.W.K. Aukes diens optreden in een kader van bijna heilige voorbeeldigheid.

Nu is er een eigentijdse biografie over de kardinaal van Henk van Osch, die eerder op verdienstelijke wijze leven en werk van de sociaal-democraat Bram Peper en van de bangelijke oorlogsminister-president jonkheer De Geer beschreef. En net als deze eerdere hoofdfiguren krijgt de kardinaal een portret dat hem door woord, daad en gedachte welwillend en enigszins boekhoudkundig tekent.

Priesterfabrieken

We zien hem opgroeien in Ameland, het Siberië van Nederland, onder de hoede van zijn vader, de dorpsbakker en van de pastoor. We volgen zijn loopbaan op de priesterfabrieken, het klein- en grootseminarie, en lezen hoe hij na een kort kapelaanschap en een studie in Rome zijn bestemming lijkt te vinden als professor en later als president op zijn grootseminarie Rijsenburg.

Nooit eerder en nooit later moet De Jong zich zo in zijn element hebben gevoeld. Beschermd door dikke muren, in de roomse rust, regelmaat en voorgeschreven reinheid, schrijft hij daar zijn encyclopedische Handboek der Kerkgeschiedenis (een katholiek standaardwerk tot diep in de jaren zestig). Als geleerde blijkt hij hypertrouw aan de Heilige Vader, net als op dat moment heel rooms Nederland. Hij verdedigt de onverdedigbare paus Gregorius XIII, die na de Bartholomeusnacht, de moord in 1572 op 20.000 protestanten, een Te Deum liet zingen; en hij rechtvaardigt de moordaanslag van Balthasar Gerards in 1584 als een katholieke verzetsdaad.

Zijn integratie als roomse vaderlander bewijst hij met dit soort publicaties zogezegd geen goede dienst. En wat wellicht curieuzer is, gezien zijn latere statuur, maar evenzeer kenmerkend voor roomse ingezetenen van destijds, een hartsdemocraat blijkt hij evenmin. Met de paus ziet hij overal om zich heen ‘ontevreden bolsjewisme’, in plaats van samenwerking tussen de standen. Zijn hart gaat uit naar de late Middeleeuwen, toen god nog God was, de handwerksman nog braaf, en geen verongelijkte grondstof voor een Stalin of Hitler. Het is vanuit dit denken en voelen als een naar verloren tijden terugstrevende kerkvader, dat hij, eenmaal aartsbisschop, de nazi’s weerstond. Alles wat tussen Gods kerk en de gewenste en geïdealiseerde gelovige samenleving kwam, moest worden bestreden.

De studeerkamergeleerde De Jong zocht de oorlog niet; de oorlog overkwam hem, en toen kon hij, militant verdediger van een godwelgevallige aarde, niet anders dan opstaan. Zo wordt duidelijk uit de heldere biografie van Van Osch. De God van De Jong moet, net als de Fries-Amelandse prelaat, een beetje hoekig zijn geweest. Uitermate geschikt om Hitler te weerstaan, volledig ongeschikt om de tijd van na de oorlog te begrijpen. Zonder de oorlog was De Jong een aartsbisschop in een lange rij betrekkelijk naamlozen gebleven, dankzij de oorlog werd hij dé kardinaal. Last man standing, zoiets was het en zoiets moet zijn evenknie gevoeld hebben toen zij na de oorlog op een voornaam bevrijdingsdiner de kardinaal uitnodigde aan de rechterhand van haarzelf, de koningin-moeder, te komen zitten.

Eerder verschenen in de NRC Handelsblad