Ode aan Lanoyes jeugdliefde Z.
Dit is het verhaal van een banale liefde en haar verterende kracht.’ Een samenvatting verzinnen is niet meer nodig; In Tom Lanoyes tweede roman, Kartonnen dozen (1991), heeft de auteur het al in de eerste zin zelf gedaan. In dit autobiografische boek vertelt Lanoye over zijn jeugd en zijn ontluikende homoseksualiteit, die hij niet meer kan bedwingen of ontkennen wanneer hij op tienjarige leeftijd een jongen ontmoet die hij terugkijkend omschrijft als ‘hij die ik pas sinds drie jaar een alledaagse knul kan noemen, maar die ik daarvoor jarenlang in het diepste geheim benoemde met alle namen die de wereld ooit verzonnen heeft voor alles wat onbereikbaar is en fel betracht, wat uitdaagt en verscheurt, schoon is en halfzacht. Zijn ware naam was Z.’
Het object van Toms begeerte, wiens onbereikbaarheid spreekt uit zijn naam die we nooit te weten komen, komt in de basisschool bij hem in de klas. Ze worden vrienden, of beter gezegd: Z. wordt een vriend van Tom, terwijl Tom heimelijk en hartstochtelijk verliefd wordt op Z. Lanoye beschrijft Toms hele psyche uiterst nauwkeurig, waardoor we als lezers als het ware in het hoofd van de jonge puber zitten. In dat hoofd is ruimte voor maar één persoon, en een leven zonder hem lijkt ondraaglijk leeg:
‘Want het was een leegte die niemand kon verdragen. Dolor vacui. Maar ze kon alleen maar gevuld worden met wat paste in haar contouren. En het enige wat daarin paste, was hij. Hij, hij, hij, hij, hij, hij, hij. Hij. Hij, hij, hij. Hij, hij, hij, hij, hij, hij. Enzovoort.’
Zeventien keer hetzelfde woordje herhalen, werkt dat? In dit geval wel. Een zin als ‘Hij kon aan niets anders meer denken’ was lang niet zo effectief geweest om de obsessiviteit die met elke verliefdheid gepaard gaat weer te geven. Ontastbare gevoelens als verliefdheid in woorden vangen is sowieso moeilijk, maar Lanoye komt met zijn rijke beeldspraak een heel eind. Zelfs in de voor zijn doen korte zinnetjes lukt het hem een beeld op te roepen dat nog lang bijblijft, juist omdat het zo goed gevonden is. Wanneer Tom bijvoorbeeld op schoolreis naar Griekenland gaat en zich inbeeldt dat hij daar een hotelkamer (met twee aparte maar dicht bij elkaar staande bedden) met Z. moet delen, zal dat volgens hem als volgt gaan:
‘Ik zou wakker liggen naast het onbereikbare, zoals iemand met hoogtevrees die probeert te slapen op de rand van een ravijn.’
Wakker liggen naast het onbereikbare is op zich al geen pretje, maar proberen te slapen op de rand van een ravijn wanneer je hoogtevrees hebt is onmogelijk en geeft precies weer hoe Tom, die langzaam gek wordt omdat zijn liefde onbeantwoord blijft, de fysieke nabijheid van Z. ervaart. Wanneer Z. hem dan eindelijk tóch aanraakt, plagerig een kus geeft nog wel, moet hij zijn blijdschap bovendien verhullen. In een trein vol stoere jongens moet hij zo reageren als van hem verwacht wordt, een rol die hij met verve vervult in een scène die mij in zijn grappigheid ontroert:
‘Toen voelde ik het. Een hand op mijn schouder, een hand op mijn arm. Twee lippen op mijn wang. Ik sprong verontwaardigd op. Vloekte. Wreef met een hand over mijn wang. Ik wist dat ik niet moest overdrijven wilde ik mijn verrassing geloofwaardig doen overkomen. Maar tegelijk vond ik geen andere manier om mijn geluk te vertolken dan door te overdrijven in mijn verontwaardiging. Vetzak! riep ik. Ik slaakte wel een dozijn keer het obligate braakgeluid. Ik stampvoette zelfs.’
Lanoyes beeldende stijl vol bijvoeglijk naamwoorden komt niet in elk soort scène even goed tot zijn recht. Vooral in de seksscènes lijkt de auteur soms zo door te draven in zijn zoektocht naar metaforen dat de uitkomst noch erotisch, noch ontroerend, maar slechts lachwekkend is. Een zin als ‘ik tongzoende zijn schoot terwijl ik met mijn hand de twee tere kastanjes telde van zijn wonderlijk gespannen herderstasje’ blijft expliciet, hoeveel metaforen je ook gebruikt. Het lijkt er in deze scènes soms op of Lanoye de seksuele daden vergeefs een mystieke allure heeft willen meegeven, terwijl hij het tegenovergestelde bereikt: hij reduceert alle erotiek tot een bron van gegrinnik.
Desalniettemin zijn scènes waarin Lanoye de plank misslaat veruit in de minderheid. Het overgrote merendeel van Kartonnen dozen is mooi, grappig, ontroerend en pijnlijk herkenbaar voor iedereen die wel eens verliefd is geweest. Het is een prachtige ode aan Lanoyes jeugdliefde, een liefde die in retrospectief wat banaal overkomt, maar wel degelijk prachtige stof biedt voor een roman.
—
Eerder verschenen op Recensieweb
Bazarow Populaire Fictie
Bazarow Literatuur & Non-fictie
Bazarow Kinderboeken