"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Kinderleed

Vrijdag, 27 januari, 2023

Geschreven door: Danilo Kiš
Artikel door: Nico van der Sijde

Deel 2 (of misschien 1) van een imponerende trilogie: het verstilde kinderleed van Andreas Sam

[Recensie] Onlangs herlas ik jubelend Tuin, as van de Servo- Kroaat Danilo Kis (1935- 1989), het magistrale eerste deel van een formidabel drieluik. Meteen daarna las ik Kinderleed, een dunne verhalenbundel over de jeugdige Andreas (Andi) Sam, vol van tussen de regels opgeroepen weemoed. Dit boek werd vier jaar na Tuin, as gepubliceerd, maar veel mensen zeggen toch dat je beter eerst Kinderleed kunt lezen en daarna Tuin, as. Wat ik dus niet gedaan heb, maar who cares: de verhalen van Kinderleed zijn op zichzelf heel fraai, maar ze krijgen voor mij wel extra inhoud als je Tuin, as al kent. Al is het omgekeerde misschien ook waar: wie weet had ik Tuin, as zelfs nog mooier gevonden als ik eerst Kinderleed had gelezen. Al was het maar omdat sommige verhalen in beide boeken worden verteld, maar op heel verschillende manier. Alsof elk verhaal op meerdere manieren verteld kan en moet worden. Alsof dus geen enkel verhaal ooit definitief is, zodat het vertellen nooit ophoudt. En alsof je eigenlijk steeds zou moeten vertellen in verschillende stijlen en vanuit verschillende perspectieven.

Hongaars platteland
Kinderleed speelt zich af ergens op het Hongaarse platteland, in en rondom de jaren van de Tweede Wereldoorlog. De verteller is steeds Andi Sam, soms vanuit een ik-perspectief en soms vanuit een hij-perspectief, soms met de niet-wetende blik van een klein jongetje en soms juist met de blik van de volwassen man die terugblikt op hoe hij was als jongetje. Dat laatste zorgt dan voor weemoed en verlangen, die vaak gepaard gaan met twijfel: de tijden van vroeger zijn immers onherroepelijk voorbij, en de herinnering eraan is vol leemtes en onzekerheden. En ook vol grotendeels impliciet verdriet en gemis. Andi’s vader, Eduard Sam, is immers op schrijnende wijze afwezig, en met Tuin, as (of het recent vertaalde Homo Poëticus) in het achterhoofd weet je ook waarom: Eduard Sam is gedeporteerd, en is in Auschwitz vergast. Net als Kis eigen vader, Eduard Kis. In Tuin, as werd Eduard Sam evenwel niet als Holocaustslachtoffer opgevoerd, maar als ongelofelijk bloemrijke fantast die met zijn ongehoord toverachtige en ketterse fantasieën protesteert tegen alle overgeleverde waarheden en tegen alles wat zogenaamd realistisch is. Kis kiest in Tuin, as bovendien bewust voor een experimentele stijl en vorm, voor een manier van vertellen die alles vanuit ongewoon perspectief benadert, uit afkeer van gemeenplaatsen en platitudes en clichés.

Subtiele suggesties
De stijl en vorm in Kinderleed is echter heel anders: veel minder exuberant, veel minder doordesemd van ongeremde droomachtige en ketterse fantasie. Bovendien is Tuin, as een experimentele roman, terwijl Kinderleed een opvallend poëtische verhalenbundel is, of een bundeling van prozagedichten. Maar ook hier wordt nadrukkelijk gekozen voor een “defamiliariserende”, alles ongewoon makende stijl. Want waar je in “normale” verhalen een climax zou verwachten, volstaat Kis juist met allusies en met subtiele suggesties tussen de regels door. De afwezigheid en verdwijning van Eduard Sam wordt niet voelbaar gemaakt met expliciete jammerklachten vol ach en wee, maar door passages waarin hij niet wordt genoemd of alleen heel indirect wordt genoemd. Wat toch een stijlfiguur is die je niet verwacht in verhalen met zo veel autobiografische lading. En de weemoed waarmee de volwassen Andres Sam terugkijkt op de jonge Andi Sam komt juist naar voren in heel gedistantieerde zinnen als: “Achter die slee kloste een jongen met een bezwaard hart (die Andi genoemd werd) en een hond die Dingo genoemd werd”. Zinnen waarin de volwassen Andreas juist niet in de eerste persoon vertelt over zijn kinderjaren, maar in de hij- persoon, op afstandelijke wijze, en tussen haakjes. Daarmee subtiel maar onontkoombaar de afstand onderstrepend tussen de jonge Andi en de volwassen Andreas, tussen de Andreas van nu en de Andreas van toen. Of door een terloopse zin in een verhaal waarin Andreas tevergeefs zoekt naar de kastanjebomen van ooit en het ouderlijk huis van toen. Die zin luidt: “Neem me niet kwalijk, zei hij met een heel gewone stem, woont hier Andreas Sam?”. Ook hier spreekt Andreas over zichzelf in de derde persoon. Kennelijk zoekt hij naar zijn ouderlijk huis zonder te willen vertellen wie hij is. Maar tegelijk lijkt het daardoor net alsof hij vraagt of hijzelf, Andreas Sam, nu nog steeds op dat adres woont. Wat heel vreemd zou zijn, maar wat wel goed past bij iemand die zo op de dool is als Andreas Sam.

Idyllische herinnering
De verdwenen en wellicht nooit bestaande kastanjebomen waren overigens in het hoofdstuk daarvoor juist in volle glorie naar voren gekomen. En wel in het openingshoofdstuk van Kinderleed, dat alleen al memorabel is door poëtische zinnen als “Je zou een fuga moeten componeren voor sering en orkest” en door de meeslepende evocatie van vele verschillende plantengeuren. De eerste alinea van dat hoofdstuk gaat bovendien als volgt: “In de herfst, als de winden opsteken, vallen de blaadjes van de wilde kastanjes tuimelings, met het steeltje naar beneden. Dan hoor je een geluid alsof een vogel met zijn snavel tegen de grond botst. Maar een wilde kastanje valt ook als er geen zuchtje wind staat, vanzelf, zoals een ster: duizelingwekkend. Dan raakt hij de grond met een doffe kreet. Hij wordt niet geboren als een vogel uit een ei, geleidelijk aan, maar zijn harige, van binnen bleekblauwe dop barst plotseling open en er springen guitige, donkere halfbloedjes uit, met glanzende wangen, als de konen van een lachende neger. In sommige bolsters zitten tweelingen; toch zou je ze uit elkaar kunnen houden: de ene heeft een vlek op zijn voorhoofd, als de bles van een paard. Zijn moeder zal hem dus altijd kunnen herkennen – aan die ster op zijn voorhoofd”. Mooie passage, vind ik, vol van pantheïstisch gevoel: alsof de jonge Andi helemaal een is met de plantenwereld om hem heen, en zich volkomen kan inleven in alles wat groeit en bloeit. Maar ja, in een later verhaal zijn die kastanjebomen er niet meer, en blijken ze misschien zelfs nooit bestaan te hebben. Die zo idyllisch-pantheïstische herinnering is dus misschien alleen maar een drogbeeld van het geheugen. In die herinnering is er bovendien de toespeling op een gevallen ster en op de Jodenster. Aldus wordt deze idyllische ervaring van ooit subtiel uitgehold door de herinnering aan de Holocaust, of door de dreiging van de Holocaust, zonder dat dit woord ooit wordt genoemd.

Paradijselijke kindertijd
En zo vertelt Andreas Sam dus over het kinderleed van Andi Sam: in verhalen waar weinig gebeurt, maar waarin tussen de regels door veel voelbaar wordt; in poëtische sfeertekeningen waarin de jubel van de paradijselijke kindertijd even voelbaar wordt als het verlies van die kindertijd; in vertellingen die heel simpel lijken, maar dat door hun perspectiefwisselingen en dubbele bodems toch niet zijn; in zinnen vol prachtvolle weemoed die tegelijk subtiele aanduidingen zijn van een ongrijpbaar en onbegrijpelijk gemis. Kinderleed vond ik minder flabbergasting dan het zo toverachtig fantasievolle en tegelijk zo van doodsbesef doordrenkte Tuin, as. Maar ik bewonderde wel de poëtische subtiliteit en de suggestieve kracht ervan. En ik geniet nog steeds na van zinnen als: “Hij had de zege behaald op de tijd, maar voelde zich nog steeds klein tegenover de bloemen en de weide”. Dus ga ik nu vol verwachting verder met Zandloper, het derde en laatste deel van deze memorabele trilogie.

Eerder verschenen op Hebban

Schrijven Magazine

Boeken van deze Auteur: