"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Koen Vermeule: Fensterbilder

Donderdag, 22 juli, 2021

Geschreven door: Merel Bem, Stefan Kuiper, Renee Schuiten-Kniepstra
Artikel door: Chris Reinewald

De meester van tegenlicht en zijdelingsheid

[Recensie] Waar menigeen tegen de zon zijn ogen dichtknijpt observeert schilder – en top-judoka!- Koen Vermeule (1965) juist naar hoe de lage zon harde silhouetten maakt en kleuren smoort. In zijn tweede monografie Fensterbilder laat de IJburgse kunstenaar ook zijn voorstudies in gouache en foto’s zien die hij de laatste 9 jaar uitwerkte tot grote acrylverfdoeken.

Het domein van Vermeule is drieërlei: terloopse situaties met personages, stadscènes en weidse landschappen. Vaak Aziatische jongeren die bête op hun mobieltje kijken. Mensen als figuranten. Bezig met iets verdachts. Schimmen achter matglas waardoor ze zich even buiten de tijd lijken te bevinden – zegt Vermeule in het boek.

Dan zijn er overweldigende, vrijwel lege landschappen aan de rand van onbestemde, stedelijke omgevingen. Het lijkt vaak of Vermeule – vanaf de passagiersstoel in de auto- een voortrazend landschap zijdelings vastlegt in horizontale, onscherpe kleurbanen.

Dat zijdelingse doet denken aan A Passing Glimpse (1928), een gedicht van de ooit geadoreerde Amerikaanse plattelandsdichter Robert Frost:

Foodlog

I often see flowers from a passing car/ That are gone before I can tell what they are./
I want to get out of the train and go back/To see what they were beside the track.
I name all the flowers I am sure they weren’t/Not fireweed loving where woods have burnt-Not bluebells gracing a tunnel mouth-/Not lupine living on sand and drouth.
Was something brushed across my mind/That no one on earth will ever find?
Heaven gives it glimpses only to those/Not in position to look too close.”

Vertaald luiden lijken de twee laatste zinnen de essentie van Vermeules werk te bevatten:

“Schampte iets langs mijn geest dat niemand op aarde ooit vinden zal?/
De hemel geeft alleen een glimp prijs aan degenen/die niet op de juiste plaats staan om al te dichtbij te kijken.”

Zwart-wit discussie

In de twee inleidende teksten laten Renée Schuiten en Merel Bem zich ook leiden door de visuele verwondering die Vermeules taferelen bij hen oproepen.

Misschien verklaart dit mede Vermeules grote succes als kunstenaar. Zowel overheden, bedrijfsleven en particulieren, ook buiten Nederland, verzamelen zijn werk. Een deel van zijn oeuvre intrigeert vanwege het snapshot-achtige karakter dat prettig verwondert. Opmerkelijk is dat Vermeule niet schuwt om zwart te gebruiken. Daarover verschilden met name de Franse 19de eeuwse schilders Delacroix versus Ingres van mening. Delacroix vond zwart geen kleur maar een tint (contrasterend met de andere niet-kleur wit) dat diepe gaten slaat in een verder kleurig schilderij.

Met zwarte omtreklijnen wordt het een (strip)tekening, wat ten koste kan gaan van de plasticiteit. Vermeule bouwt zijn composities met mensen altijd op in dominerend zwart/wit: eigenlijk zoals hoe bioscoopreclameschilders vroeger vlot een veel betekenende filmscène naschilderden.

Vermeule beeldt bijvoorbeeld een dommelende Tokyose jongen af. Zijn blote tenen in sandalen penseelt hij in drie vleestinten, dus niet met schilderkunstige warme of koude schaduwkleuren (paars, donkerrood, blauw, groen). Functioneel en glad. Anatomisch klopt het natuurlijk veel beter dan bij de bioscoopschilders.

Met zijn abstract-expresionistische landschappelijke doeken trekt Vermeule wel een fabuleus kleurenregister open met zelden vertoonde, schurende kleurcombinaties. Blik- en geestverruimend!

Perspectiefwisselingen

In het boek doet Vermeule nergens geheimzinnig over de inspiratiefoto’s die hij onderweg naar atelier of terug naar huis maakt. Hij stapt er voor af van zijn fiets.

Toen hij nog in een andere buurt woonde vormden uitzichten van tweehoog naar het speelpleintje beneden motieven voor zijn werk. En dat verklaart mede de titel van dit boek waarin Vermeule verwijst naar de ‘Fensterbilde’: de uitzichten/inkijkjes die de ontaard verklaarde Bauhaus-kunstenaar Oskar Schlemmer tijdens de oorlogjaren op prentbriefkaarten schilderde. Daarop zie je ook een merkwaardig plat, benedenwaarts gericht perspectief met schimmen van de overburen.

Als andere voorbeelden koestert Vermeule de in puntjeswolken werkende Georges Seurat en Léon Spilliaert, een wat onbeholpen Vlaamse kunstenaar, bekend van zijn Oostendse kustgezichten. Vermeule is overigens een Zeeuw.

Na zijn eerste studie aan de TeHaTex in Tilburg ging hij naar de Rijksakademie in Amsterdam, waar onder meer schilder/dichter Armando zijn begeleider was. Die oordeelde: “Tja, er vallen veel mensen in de kunst af, hè? En jij hebt niet direct voor de kunst gekozen…tja…tja.” Zijn vorm moest Vermeule inderdaad nog vinden.

Via de graffiti van Rammelzee en de sjablonenkunst van Donald Baechler begon hij na de Rijksakademie met semi-abstracte stadslandschappen.

In een prettig no nonsense gesprek met Stefan Kuiper vertelt Vermeule dat hij foto’s ziet als gefixeerde momentopnamen, die de basis vormen van zijn schilderijen.

Hij gaat planmatig te werk zonder zich aan traditioneel mooi schilderen met charmante impressionistische toetsen en kleurvlakjes, of met expressionistisch geborstel te bezondigen. Vermeule begint met een dunne onderschildering in acrylverf. Daarover schildert hij lagen met uitgerekte, brede olieverfstreken die onpersoonlijk en doods aandoen; erkent hij zelf. Tenslotte zet hij wel degelijk prachtig losse, soms schiftend lijkende partijen op, maar telkens ingepast in de toebedeelde ruimte.

Natuurlyriek

De taferelen en landschappen zijn geografisch traceerbaar, maar Vermeule ontdoet ze van visuele ruis (lantaarnpalen, elektramasten) waardoor ze abstracter worden. Ook voegt hij elementen van andere landschappen toe. Zo is er een strand van IJburg, het Amsterdamse stadseiland uit 2000 met toegevoegde Zweedse glooiingen. Meer dan enig andere stadswijk weerspiegelt het IJmeer in de lucht, ook zonder dat je het water ervan ziet.

Vermeule durft het aan om een zonsondergang op een nazinderende zomerdag bij de lurven te pakken. Kitsch ligt op de loer, maar wordt het nooit. Een groepje badgasten op een stenen wal met verderop de kustlijn. De avondzon kleurt de lucht onrealistisch scherpgeel en er kriewelt rood aan het strekdammetje. Dit is grootsteedse natuurlyriek.  

Als mede-IJburger herken ik het Diemerpark dat in de winter aardedonker is en waar je in de verte felle belichting ziet: de sportvelden. Vermeule schildert het als een droomscène in een David Lynch-film. Dat brengt ons naar het Eye-filmmuseum. Door de gefilterde ramen zie je alleen het geschitter van het IJ.  

Het ontwerpcollectief Joseph Plateau volgde in de bijna deconstructieve beeldredactie de dwarsigheid van Vermeule. Soms is een kunstwerk dusdanig in een ruimte gefotografeerd dat weer een nieuwe compositie ontstaat. Een geschilderd paar dat een selfie maakt zie je de pagina in het echt op de rug terug op een expositie in de Kunsthal.

Werkelijk waanzinnig is de dissonerende spread op de pagina’s 96/97: lichtval door glazen ruitjes met moiré-puntjes versus waterreflecties in kletsnat asfalt.

Kijk, dat is nu is de les van niet al te dichtbij, zijdelings kijken.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles