"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Kunstenaars van de Kultuurkamer

Woensdag, 13 juni, 2018

Geschreven door: Claartje Wesselink
Artikel door: Joris Oddens

 Geschiedenis en herinnering

[Signalering] “De lucht is blauw en niet groen, zoals bij Van Gogh”, zou Hitler ooit gezegd hebben. Als de nazi’s Van Gogh al te experimenteel vonden, gold dat zeker voor de avant-gardistische stromingen uit het interbellum. Tijdens de bezetting stimuleerden de Duitsers figuratieve kunst en deden ze de rest als entartet, ontaard, in de ban. Ná de oorlog werden de bepalende posities in de kunstensector ingenomen door Nederlanders die tijdens de bezetting ‘goed’ waren geweest; een sleutelrol was weggelegd voor oud-verzetsman Willem Sandberg, die directeur werd van het Stedelijk Museum.

Sandberg en zijn medestanders verschaften abstracte kunstenaars volop tentoonstellingsruimte en opdrachten, terwijl figuratieve kunstenaars werden geassocieerd met de Duitse voorkeur en het moeilijk kregen, ook als zij zich nooit met de bezetter hadden ingelaten. Behalve deze verstrengeling van ethiek en esthetiek verkent Claartje Wesselink in haar rijke studie ook de naoorlogse omgang met ‘foute’ kunstenaars. De neorealisten Henri van der Velde en Pyke Koch waren beiden op een zeker moment overtuigde nazi-aanhangers, maar waar Van der Velde gemarginaliseerd is en zijn werk als ‘nazischilderkunst’ bekendstaat, behoort Koch sinds de jaren zestig tot de canon en blijft zijn politieke verleden vaak onvermeld. Karel Appel had geen brandschoon oorlogsverleden, maar zijn abstracte schilderijen sloten zo goed aan bij de naoorlogse kunstopvatting dat de volop bij de zuiveringen van de kunstsector betrokken Sandberg een oogje dichtkneep en de schilder hielp uit te groeien tot icoon van de wederopbouwjaren.

Eerder verschenen in Geschiedenis Magazine

Boekenkrant