"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Kunstgeschiedenis

Donderdag, 11 oktober, 2018

Geschreven door: Kitty Zijlmans
Artikel door: Patricia van Ulzen

Toegegeven, het ís ook een vreemd vak

[Essay] Goed dat het er is, een ‘Elementair Deeltje’ over kunstgeschiedenis. ‘Elementaire Deeltjes’ zijn compacte boekjes voor een breed publiek over de fundamenten van een bepaald begrip, verschijnsel of, zoals in dit geval, wetenschapsgebied. Kunstgeschiedenis staat nu schouder aan schouder met boekjes over onder meer sterrenkunde, informatica, sociale en culturele antropologie en archeologie. De auteurs zijn experts op hun gebied, veelal werkzaam als hoogleraar aan een universiteit, en ook dit nieuwste ‘Elementaire Deeltje’ is van de hand van een hoogleraar, namelijk Kitty Zijlmans, met een leerstoel aan de Universiteit Leiden.

Het is goed dat kunstgeschiedenis als vakgebied wordt doorgelicht, want het wetenschappelijke profiel van het vak is niet altijd even duidelijk. Van oudsher schurkt het aan tegen allerlei andere wetenschappelijke disciplines zoals esthetica, archeologie, museologie, kunstkritiek en niet te vergeten geschiedenis. Daar zijn in de laatste decennia onder meer gender studies, cultural studies, visual culture studies en media studies bij gekomen, maar ook neurologie en antropologie. Toegegeven, het ís ook een vreemd vak, kunstgeschiedenis. Want het bestudeert een tamelijk ongrijpbaar fenomeen. Dat fenomeen is kunst, maar kunstgeschiedenis bestudeert niet eenvoudigweg álle kunst, nee, van oudsher alleen kunst die esthetisch of conceptueel uitsteekt boven de rest. En wie bepaalt welke kunst uitsteekt boven de rest, en hoe? Dat is een vraag die raakt aan de wetenschappelijke basis van het vak. Want hoewel heel vaak is geprobeerd objectieve criteria te formuleren waarom sommige kunst zo goed is, blijft de waardering van kunst een subjectief proces. Niet voor niets beschuldigde emeritus hoogleraar kunstgeschiedenis Evert van Uitert zijn collega-kunsthistorici van ‘geloof in de moderne kunst’ in zijn inaugurele rede (1987). Hoewel hij zich specifiek richtte op de moderne kunst, heeft de liefde voor kunst in het algemeen religieuze trekjes, denk aan de vergelijking van het Rijksmuseum met een kathedraal – met op het hoofdaltaar de Nachtwacht. Om meer vaste bodem onder de voeten te krijgen als wetenschap is kunstgeschiedenis zich in de laatste decennia meer gaan richten op de sociaal-economische factoren waarbinnen kunst wordt gemaakt, getoond en verkocht, en minder op de ongrijpbare esthetische waarde. Hoe ziet Zijlmans de wetenschappelijke fundamenten en de toekomst van het vak?

De vraag wie bepaalt welke kunst uitsteekt boven de rest is in ieder geval prominent aanwezig in haar betoog. Zijlmans besteedt uitgebreid aandacht aan mechanismes van insluiting en uitsluiting en de machtsverhoudingen die daarachter schuilgaan. Vrouwelijke kunstenaars bijvoorbeeld kregen tot voor kort geen kans zich te ontwikkelen en de uitzonderingen die wel uitgroeiden tot professionele kunstenaars werden niet opgenomen in de kunstgeschiedenis. Maar het opvallendste exclusieve, kenmerk van de traditionele kunstgeschiedenis is dat deze zich alleen richt op zogenoemde ‘westerse’ kunst (het in feite achterhaalde ‘westers’ wordt gebruikt bij gebrek aan een beter begrip, p. 128). Zijlmans stelt hier een wereldkunstgeschiedenis tegenover, een onderwerp waarover zij eerder een grondige, zeer interessante publicatie maakte (2008).

Op zichzelf lijkt dit een redelijk, hoewel behoorlijk ambitieus voorstel om uit de dwangbuis van het westerse denken te komen. Maar uit haar toelichting blijkt dat de door Zijlmans voorgestelde transformatie van kunstgeschiedenis tot wereldkunstgeschiedenis ten koste gaat van de historische kant van het vak. Haar definitie van wereldkunstgeschiedenis is namelijk als volgt: “Analoog aan muziek- en taalwetenschap ziet world art studies kunst als pan-menselijk fenomeen van alle tijden en culturen.’ (p. 42) Het is dan ook veelzeggend dat zij het consequent heeft over world art studies, en niet over (world art) history. In het Nederlands zou kunstgeschiedenis dan wereldkunststudies worden of wereldkunstwetenschap. Non-historisch is ook de benadering die Zijlmans bepleit als het gaat om de duiding van de betekenis van kunstwerken. De betekenis van een kunstwerk, zo schrijft zij, ontstaat in een proces tussen beschouwer en kunstwerk. Als voorbeeld noemt ze onder andere het schilderij Guernica van Picasso uit 1937. Dat “verwijst naar het bombardement door de nazi’s van het gelijknamige Baskische stadje en toont het leed van oorlogsvoering. Maar hoe het werk iemand persoonlijk raakt en voor hem of haar betekenis heeft, hangt af van de beschouwer” (p. 52). Dit is een legitieme benadering, maar met kunstgeschiedenis als een wetenschap die kunst bestudeert in een historische context heeft het niets meer te maken.

Boekenkrant

Het kind, de kunstgeschiedenis, wordt hier met het badwater weggegooid. Inderdaad kleefden er ongerechtigheden aan de traditionele kunstgeschiedenis, zoals het al genoemde negeren van vrouwelijke kunstenaars en een westers superioriteitsgevoel, maar sinds de kritische herziening van de kunstgeschiedenis in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw is er veel ten goede veranderd. Kunsthistorici zijn presentaties en publicaties gaan maken die recht doen aan de diversiteit van de kunst, in alle opzichten, zelfs in kwalitatief opzicht (als het gaat om onderzoek naar de kunstmarkt bijvoorbeeld), en die ook de verbinding tussen kunst en andere (historische) verschijnselen tonen. Zijlmans besteedt zelf ook aandacht aan deze zogenoemde New Art History.[1]

De volgende stap die zij bepleit, van New Art History naar world art studies is in principe prijzenswaardig, want alle culturen hebben evenveel recht op bestudering. Maar oppervlakkigheid ligt op de loer bij het bestuderen van een oneindig breed terrein als de kunst van alle tijden en alle perioden. De drie “overkoepelende, conceptuele perspectieven” die Zijlmans voorstelt om daarbij “de focus sturen” (p. 42) zijn weliswaar interessant, namelijk (1) het ontstaan van kunst in de evolutie van de mensheid, (2) de interculturele vergelijking en (3) de wisselwerking tussen culturen, maar deze moeten steunen op gedegen kennis van de kunst op een bepaalde plaats in een bepaalde historische context. En daarvoor hebben we kunstgeschiedenis nodig!

Ook tegen het uitgangspunt van het boekje, zoals dat in het voorwoord wordt geformuleerd, kan niemand bezwaar hebben: “Mij gaat het om de gewaarwording van het kritische potentieel van iedere maker en van iedere beschouwer, en het besef van de eigen positionering oog in oog met kunst.” (p. 8) Het is immers overal en altijd, maar zeker in de wetenschap, belangrijk om zich bewust te zijn van de eigen positie wat betreft etniciteit, ras, gender, klasse et cetera en de vooroordelen en blinde vlekken die daaraan verbonden zijn. Ironisch genoeg bewijst ze in haar eigen betoog enkele keren hoe gemakkelijk en ongemerkt ieders blik gestuurd wordt door het eigen gezichtspunt. Zo gebruikt ze enkele keren de woorden “onze” en “ons”: “onze kunstappreciatie”, koning Filips II stuurde “ons de hertog van Alva op ons dak”. Zo zijn er nog meer opmerkingen die bijna naïef aandoen binnen een betoog dat aandacht vraagt voor verborgen in- en uitsluitingsmechanismes achter de kunstgeschiedschrijving. Op p. 63 wordt bijvoorbeeld zonder meer gesteld dat het “van belang” is om tot toewijzingen te komen als het gaat om het oeuvre van een grote kunstenaar als Rembrandt. Dat dit vooral van financieel belang is wordt wonderlijk genoeg niet eens genoemd. Voor het kunstwerk zelf maakt het namelijk niets uit of het wel of niet door Rembrandt is geschilderd, en voor de ervaring van de beschouwer ook niet. Alleen voor de kunstmarkt maakt het een verschil van dag en nacht.

Uiteindelijk biedt dit boekje niet het heldere, beknopte profiel van het vak dat je zou mogen verwachten van een ‘Elementair Deeltje’. Eigenlijk wordt de lezer steeds een andere richting op geslingerd. Er is veel kritiek op de traditionele kunstgeschiedenis, maar een bruikbaar alternatief komt niet helder in beeld. Terwijl ik denk dat veel kunsthistorici daar behoefte aan hebben. Ik worstel in ieder geval met een aantal vragen, bijvoorbeeld hoe essentieel (‘elementair’) de vele stromingen, ismes of stijlen in de kunst nu eigenlijk zijn. Het zijn constructies die ik graag overboord zou willen gooien omdat geen enkel kunstwerk, laat staan een kunstenaar, voldoet aan de definitie van een kunststroming. Maar in de praktijk is het lastig kunstgeschiedenis te beoefenen zonder de ismes. Dit Elementaire Deeltje verwoordt dezelfde twijfels in het hoofdstuk Wel of geen stijl, maar reikt geen concreet handvat aan hoe het dan wel moet. Nu is dit boekje bedoeld voor leken, niet voor vakgenoten, maar ook voor hen lijkt het me lastig aan de hand van dit boekje samen te vatten wat de basis van kunstgeschiedenis is. Al was het alleen maar vanwege het taalgebruik, dat hier en daar een dichte mist optrekt van onbegrijpelijk jargon (“Dan gaan discontinue modellen prevaleren, waarin men denkt in meerdere en contingente geschiedenissen…”, p. 18).

Ondanks de vele voorbeelden die Zijlmans aandraagt van tentoonstellingen en kunstwerken die nadrukkelijk het Europese en Amerikaanse dominantiedenken kritisch aan de orde stellen, blijft het ongrijpbaar hoe de kunsthistorische wetenschap zich moet transformeren tot world art studies. Naar mijn overtuiging is historisch bronnenonderzoek het wetenschappelijke fundament van kunstgeschiedenis, en ook de beste manier om de eigen, altijd gekleurde visie te toetsen en bij te stellen. Ook bij de bestudering van ‘niet-westerse’ kunst zou dit volgens mij de basis moeten vormen. Pas dan is een goede interculturele vergelijking mogelijk. En pas dan ook worden politieke en ideologische achtergronden van kunstwerken zichtbaar.

Eén van de mooie dingen van world art studies is de aandacht voor de alomtegenwoordigheid van kunst op de wereld. Mensen hebben altijd kunst gemaakt, vanaf de allervroegste tijd, en kunsthistorica annex antropologe Ellen Dissanayake heeft zelfs overtuigend bewijs dat kunst even essentieel is voor de mens als eten, slapen en voortplanten. Dit tijdloze, universele fundament van world art studies is zeer aansprekend. Het laat zien dat kunst mensen verbindt, ondanks alle culturele verschillen. Je kunt genieten van een kunstwerk zonder iets van de context te weten. Een plek waar dit in één oogopslag duidelijk wordt is opmerkelijk genoeg het Rijksmuseum in Amsterdam. In dit nationalistische bolwerk van witte mannelijke en Eurocentrische dominantie staan mensen van over de hele wereld, jong en oud, hip en traditioneel, zichtbaar religieus en zichtbaar anarchistisch dagelijks vol overgave te kijken naar schilderijen en beelden alleen omdat ze mooi zijn of in ieder geval bijzonder. ‘Special’ is het woord dat Dissanayake gebruikt in plaats van mooi.

Waarschijnlijk is dit ook wat Zijlmans bedoelt als ze het heeft over de betekenis die ontstaat tussen beschouwer en kunstwerk. Maar hoe waardevol dit genieten van kunst ook is, het draagt niet bij aan het wetenschappelijke fundament van kunstgeschiedenis.

[1] Zie voor een kritische evaluatie van de resultaten van New Art History zie Kristina Jõekalda, ‘What has become of the New Art History?’, Journal of Art Historiography, nr. 9 december 2013

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles