"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Leven als een mens

Zondag, 13 februari, 2022

Geschreven door: Charles Foster
Artikel door: Elisabeth Francet

Homo excentricus

[Recensie] Sinds jaar en dag zoekt Charles Foster (1962), Brits schrijver, homo excentricus, arts, taxidermist, advocaat, reiziger en filosoof, een antwoord op twee vragen: “Wie of wat zijn we?” en “Wat doen we hier op aarde?” Zijn onderzoek naar de natuur, de authenticiteit, de identiteit van de mens doorheen de millennia bracht hem ertoe een tijdlang in de bossen te gaan leven als een dier (een hert, een otter, een gierzwaluw, een das, een vos), wat resulteerde in het boek Leven als een mens (2021), zetten aan tot diep nadenken over de condition humaine.

“Er is niets origineels aan wat ik probeer te doen. Het is de aloude zoektocht naar contact met de realiteit, een contact dat niet wordt voorgekookt door taal, priesters, denksystemen, beelden, vooronderstellingen, sjablonen, ijdelheden, regels of instituten. Het idee is zo simpel. Het komt gewoon neer op wat alle jonge kinderen de hele tijd doen.”

Foster tracht alles wat zijn pad kruist rechtstreeks en ongefilterd te ervaren: “Als ik zeg: ‘Dat is een boom!’, lieg ik in feite, of maak ik mezelf iets wijs. Dat is helemaal geen boom. Ik heb nog nooit een boom gezien.” Fosters radicale, excentrieke aanpak, in combinatie met zijn poëtisch-ironische schrijfstijl, maakt zijn boeken eigenzinnig, vermakelijk en vlot leesbaar. Onder al die ironie schuilt een diepfilosofische inborst, een schat aan kennis en levenservaring, een zeldzame transparantie en eerlijkheid. Fosters werk is tegelijk satire en reisverhaal, wetenschappelijk en filosofisch onderzoek, stevig gefundeerde historische en maatschappelijke kritiek.

De schrijver vindt het lachwekkend om de moderne mens als dé norm te zien en aarzelt niet hem herhaaldelijk op de korrel te nemen.

Hereditas Nexus

“Wij zijn uiterst recente en voelbaar inadequate mutaties. […] De meesten van ons bevinden zich vandaag in het centrum (van steden, van bewegingen, van arrogante veronderstellingen), dus zijn we opgehouden onszelf en de wereld te veranderen zoals de vroegste generaties mensen deden. We denken dat we in een snel veranderende wereld leven.[…] Wat we nu als verandering beschouwen is levensangst en desintegratie. De veranderingen die we doorvoeren zijn geen vermenigvuldiging en verfijning van nuances of verdieping van begrip. Het zijn daden van vandalisme; we plunderen dingen, plaatsen en levenswijzen die in ontologische zin superieur aan ons zijn.”

Foster onderzoekt wanneer en hoe we moderne symbooldenkers geworden zijn en ons ontwikkeld hebben tot een metaforisch, vertellend dier. Ook de manier van communiceren bij neanderthalers neemt hij onder de loep (met een interessante uitweiding over de “hmmmm-taal”), evenals de toestand van de halfslaap, die volgens hem heel gewoon was bij onze quasi permanent alerte voorouders. Het toenemende sedentarisme ging gepaard met een al dan niet bewuste keuze voor onvrijheid en controle.

“Daarom zijn alle regeringen (allemaal ontstaan in het neolithicum) doodsbang voor mensen die doen wat Tom en ik doen. Ze haten, vrezen en benijden de zwervers – mensen zonder etiket die sterk in hun schoenen staan en vrij zijn. Je hoeft alleen maar naar hun wetten te kijken. Ze weten dat vrijheid, zodra je daar eenmaal van geproefd hebt (zelfs als je dat helemaal niet wilde), nooit vergeten wordt, dat hun leugens duidelijk zullen worden, dat hun zorgvuldig opgebouwde pretparken – die zij het ‘echte leven’ noemen, ontmaskerd zullen worden als flinterdun bedrog. Wie ooit de bossen in is geweest, zal dat spelletje nooit meer meespelen.”

Foster vergelijkt het leven van een honkvaste superspecialist (vandaag) met het zwervende leven van een generalist (toen). “Een plaats is geen statisch iets. Een veld is geen veld is geen veld. Ooit wisten we dat. Het idee van stagnatie verscheen later in het menselijke denken. Een veld, een steen, een konijn en alles waar je je voeten kunt zetten zijn procéssen.” Het neolithicum ziet hij als een spirituele ijstijd, waarin zo min mogelijk risico genomen werd en grenzen getrokken werden. “We begonnen de reëel bestaande wereld te veranderen in het beeld dat we ons ervan hadden gevormd.” De eerste pogingen tot beheersing van de natuur waren succesvol, maar slechts in één opzicht: “We wisten heel wat calorieën te produceren op één plek”. Een tijd van spiritueel en intellectueel imperialisme, “beheersing, maakbaarheid, hybris, een accumulatie van verborgen kosten”.

“Toen kwamen status, overschotten, markten, grote machtige mannen, met alle gevolgen van dien, waaronder overbevolking, eenzaamheid, beroepsziektes, ziektes die samenhangen met een zittend leven en epidemische besmettingsziektes. Ga zo een jaar of 12.000 op synergetische wijze door, en dan krijg je ons.”

Het hele punt van dit tijdperk is, aldus Foster, verantwoordelijkheid “ten opzichte van een plek, gewassen, dieren en mensen”. Dezelfde verantwoordelijkheden die ons nu nog steeds in de tredmolen houden. “Wil je authentiek neolithisch zijn? Als brave burger ben je dat waarschijnlijk al. Zo niet, repareer dan het tuinhek, eet karbonades van een varken in gevangenschap, controleer de eigendomspapieren van je huis en erf, blader sentimenteel door je familiefoto’s en wees bang voor de dood.”

Foster haalt herinneringen op aan de eerste keer dat hij zich nuttig voelde. Dat was toen hij als tienjarige koeienstront schepte op een boerderij. Toen begreep hij “dat mensen hun belang ontlenen aan relaties, dat relaties met niet-mensen van belang zijn en dat het opruimen van iemands stront een goede manier is om relaties te smeden.”

De natuur werd tijdens het neolithicum – als ze niet genegeerd werd – een podium waarop menselijke drama’s worden opgevoerd. Foster geeft toe dat hij de neiging heeft te overdrijven door een compleet tijdvak te belasteren. Hij roept zichzelf dan ook herhaaldelijk tot de orde.

Ook bekent hij ootmoedig dat hij nu en dan een veeg uit de pan krijgt van vrienden, collega’s en academici. Een bevriende boerin slingerde hem bijvoorbeeld naar het hoofd: “Je bent een fascist, weet je dat? Je denkt dat iedereen – behalve je dierbare jager-verzamelaars in die godverdommese gouden eeuw, die alles wisten en in volmaakte harmonie met alles en iedereen leefden – deel uitmaakt van de grote kudde halve Untermenschen die steeds dieper afglijden in het moreel moeras.” Foster beseft dat hij zich met zijn onderzoek op uiterst gevoelig terrein begeeft en er permanent moet voor waken zelf geen fundamentalist te worden (waar hij overigens met verve in slaagt). Hij schuwt pijnlijke confrontaties niet, gaat geen lastig gesprek uit de weg, bevraagt en relativeert zichzelf onafgebroken. Boeken wantrouwt hij, liever vergaart hij een ander soort kennis, door zelf dingen te doen en te voelen.

In het briljante (en met recht en reden het kortste) hoofdstuk over de Verlichting, duidt Foster de verdrijving van de ziel uit de niet-menselijke wereld, de uitdoving van ons verlangen naar vrijheid, de toenemende behoefte aan regulering, het reductionistische materialisme, het keurslijf van vier dimensies en de overname van ons denken door symboliek en abstractie. Na dit fantastische, hoogst vermakelijke leesavontuur, zal wellicht elke lezer oude axioma’s en paradigma’s in al hun voegen horen kraken.

Eerder verschenen op Geen dag zonder boek