"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Lief museum

Dinsdag, 12 oktober, 2021

Geschreven door: Simon Carmiggelt, Ellen Warmond, Bertram Mourits, Trudy van Wijk
Artikel door: Liliane Waanders

Het Literatuurmuseum op zijn wenken bedienen? 

[Column] Het leek de ideale voorbereiding, maar achteraf gezien had ik Lief Museum misschien beter niet kunnen lezen vlak voordat ik aan die vermaledijde klus begon. Lief Museum bevat brieven van Simon Carmiggelt aan Ellen Warmond, maar vooral brieven van haar aan hem. En in die brieven klapt Ellen Warmond behoorlijk uit de school over werkgerelateerde aangelegenheden. 
Het gaat weliswaar om brieven die lang geleden geschreven werden – de correspondentie beslaat vijftien jaar: van 23 september 1964 tot 16 november 1979 – en er zal daarna wel het nodige veranderd zijn, maar toch…

Als je op het punt staat het archief van een schrijver te ordenen met het oog op overdracht aan het Literatuurmuseum, wil je liever niet weten wat er daar achter de schermen gevonden wordt van mensen die hun ziel en zaligheid aan je toevertrouwen. En dichter Ellen Warmond werkte van 1955 tot 1982 bij dat Letterkundig Museum (en Documentatiecentrum) in Den Haag – zoals het Literatuurmuseum voor 1 november 2016 heette, maakte daar in de diverse functies die ze bekleedde het nodige mee en roddelt er in haar brieven aan Simon Carmiggelt vrolijk, en maar af en toe een beetje schuldbewust, op los.

Met Lief Museum in mijn achterhoofd – in mijn tas zaten twee andere titels: Allah 99 van Hassan Blasim – reis ik richting het karwei dat ik binnen niet al te lange termijn definitief hoop te klaren. 
Ik weet zo ongeveer wat me te wachten staat. In een niet zo ver verleden ordende ik alles al een keer, maar sindsdien verhuisde de schrijver twee keer en zijn archief zelfs drie keer. Waardoor alles behoorlijk uit het zo goed als voltooide gecategoriseerde verband gerukt werd. 
Voordat ik in dat niet zo verre verleden met het aanbrengen van orde in de chaos begon, stelde ik me in verbinding met het Literatuurmuseum om hun belangstelling te peilen. De schrijver en ik werden er met open armen ontvangen. 
Natuurlijk wil het museum zich over het archief ontfermen. Heel graag zelfs. En nee, het is niet nodig om al te kritisch te zijn op wat wel en wat niet overgedragen wordt. Ze willen alles hebben, tot het kleinste snippertje papier. Alles dat (nieuw) licht kan werpen op het leven en werk van een schrijver is welkom, en wat een schrijver (nog) niet aan de openbaarheid prijs wil geven, krijgt het stempel ‘geheim’.

Een schrijver hoeft dus niet bang te zijn dat zomaar iedereen toegang tot het archief krijgt en zijn manuscripten, correspondentie en parafernalia in verkeerde handen vallen. Hij heeft het voor een belangrijk deel zelf in de hand of hij en/of zijn werk op de korte of de lange termijn (of helemaal niet) figuurlijk binnenstebuiten gekeerd worden door iemand met nobele, liefst literaire motieven die hoopt na zorgvuldig onderzoek iets zinnigs te kunnen zeggen over (de totstandkoming van) zijn oeuvre.
Dat klonk toen geruststellend, maar na het lezen van Lief Museum ben ik er niet meer zo zeker van dat de clausules die het Literatuurmuseum inbouwt helemaal waterdicht zijn. 
Me meer dan voorheen bewust van de potentiële gevoeligheid van het materiaal dat ik waarschijnlijk verspreid door het hele huis in de dozen en mappen zal aantreffen, kruip ik dit keer als een extra gewaarschuwd mens in mijn rol van archivaris. 
Maar ik realiseer me ook dat het wel eens een voordeel zou kunnen zijn dat mijn taak er nog niet helemaal op zit. Nu het nog niet te laat is, zou ik de schrijver in overweging kunnen geven om zijn archief niet integraal naar Den Haag te verhuizen.

Heaven

Over zijn manuscripten hoeven we het natuurlijk niet te hebben. Die kunnen rechtstreeks richting LM, zodat toekomstige onderzoekers kunnen zien hoe zijn romans versie voor versie tot stand zijn gekomen. Hetzelfde geldt voor de correspondentie met zijn uitgevers: dat zijn brieven die zich laten lezen als voetnoten bij een oeuvre, en: ze bieden en passant een inkijkje in het wel en wee van uitgeefhuizen in steeds roeriger wordende tijden.
Zelf gun ik de mensen die op termijn zijn werk gaan bestuderen vooral die items die ‘onbewust’ en ‘indirect’ van invloed zijn geweest op het ontstaan van zijn afzonderlijke titels: de boeken die als voorbeeld dienden, foto’s die laten zien dat hij zich soms wel heel letterlijk aan de werkelijkheid hield, voorwerpen waarmee hij zich tijdens het schrijven omringde.

Maar er zijn ook zaken die misschien beter niet in handen van aanstaande vorsers kunnen vallen. En dan denk ik in dit geval vooral aan de brieven van bepaalde ‘fans’ die zich op nogal onbetamelijke wijze probeerden toegang te verschaffen tot de binnenwereld van de schrijver. 
Dat zou op zich nog niet zo erg geweest zijn, maar door ook die fanmail te beantwoorden, hield de schrijver de stroom van soms zelfs zeer expliciete ongewenste intimiteiten jarenlang in stand. Of de literatuurwetenschappers van straks zich nog zullen realiseren dat wat voor groupies en freaks doorgaans bittere ernst is voor hem niet meer was dan het spelen van een spel, waag ik te betwijfelen. Literaire roem vergaat snel en ironie wordt zelden goed begrepen.

En dus ga ik de schrijver dringend adviseren in elk geval niet alle lezersbrieven over te dragen. Het zal je maar gebeuren dat je als auteur uiteindelijk afgerekend wordt op bijzaken die uitnodigen om naar hartenlust te speculeren over van alles en nog wat, maar niet over jouw bijdrage aan de literatuur. Dat wens ik geen enkele schrijver toe.

Eerder verschenen in Bazarow Magazine