"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Limiet

Vrijdag, 23 oktober, 2020

Geschreven door: Schätzing Frank
Artikel door: Ger Groot

Waren de kosmonauten filosofen?

Sciencefictionschrijvers als de überpopulaire Frank Schätzing variëren op een kenmerk van de bestaande wereld en proberen de consequenties daarvan uit. Mag je dat filosofisch noemen?

[Recensie] Als iets doet verlangen naar de zegeningen van de toekomst, dan is het wel de zojuist vertaalde roman Limiet van de Duitse thriller- en sciencefictionschrijver Frank Schätzing. Niet wegens de futuristische nieuwigheden die erin beschreven worden, maar wegens de omvang. Met zijn 1100 bladzijden tekst, zes centimeter dikte en anderhalve kilo gewicht schreeuwt het gevaarte om een e-reader die het tot handzame proporties zou kunnen terugbrengen.

Heel ver hoeven we voor die oplossing dus niet de toekomst in te gaan. In ieder geval lang niet zo ver als het jaar 2025 waarin de roman speelt. E-readers, nu nog de tekenen van een aarzelend beginnende revolutie in de boekenwereld, zijn dan misschien alweer een zaak van het verleden. Veelzeggend genoeg maakt Frank Schätzing, die in Limiet weinig zaken ongenoemd laat, er geen melding van. Net zo min als van boeken zelf, trouwens.

In Limiet woedt zowel op de aarde als op de maan een felle strijd om de vraag van welke energiebron de mensheid gebruik zal gaan maken. Het op de maan ontdekte Helium-3 heeft de oliewinning met één klap overbodig gemaakt. Dat lijkt een goede zaak voor mens én milieu, maar het werpt de economische verhoudingen op aarde volledig omver. Wat zou er dan kunnen gebeuren, heeft Schätzing zich afgevraagd. Het resultaat is een zeer breed uitgesponnen plot waarin duistere maffia’s, Amerikaanse oliemaatschappijen, Chinese dissidenten, coupplegers uit Equatoriaal Guinee, Canadese milieuactivisten en de onvermijdelijke Britse privédetective elkaar de voet dwars proberen te zetten.

Boekenkrant

China is in 2025 een supermacht die de Verenigde Staten nog altijd niet helemaal heeft weten in te halen. De Partij is er nog altijd heer en meester, in een bestel dat officieel nog communistisch heet. Maar dit communisme is – volgens een spitse opmerking van één van Schätzings hoofdfiguren – in werkelijkheid volledig geprivatiseerd. Tegenover het slagvaardige Chinese bestel staat het private ondernemerschap dat in de VS de staat volledig heeft overvleugeld, maar dat de wanhoop nabij raakt nu zijn centrale pijler, de olie-industrie, op instorten staat.

Schätzing, die vijf jaar geleden wereldwijd doorbrak met de bijna even dikke ecothriller De zwerm, heeft nogal eens de neiging tot eindeloze uitweidingen die uitnodigen tot snel doorbladeren. Maar over het algemeen weet hij er de vaart goed in te houden. Soms leest het boek als een mengsel van The Towering Inferno en The French Connection, dan weer betoont Schätzing zich een schoolmeester die niet terugschrikt voor paginalange betogen over de geschiedenis van West-Afrika of van de popmuziek (de Rolling Stones doet hij af als “een band die altijd en eeuwig dezelfde muziek maakte”).

Door alle verwikkelingen heen komt de ecologische en vooral de politieke boodschap van Schätzing echter duidelijk naar voren. De what-if-vraag naar het einde van het olietijdperk heeft betrekking op de toekomst, maar drukt ons ook met de neus op de hedendaagse situatie. Onze afhankelijkheid van die energiebron verleent sommige partijen een macht en een rijkdom die ze ten koste van alles zullen trachten te bestendigen. Onder de huidige economische orde sluimert het geweld dat elk ogenblik naar buiten kan barsten: niet het geweld van ‘onderdrukten’, maar dat van de machtigen – ook al zullen ze zich nooit persoonlijk schuldig maken aan het gebruik ervan.

Dergelijke what-if vragen vormen het hart van de sciencefiction, zo merkt de Groningse filosoof Fred Keijzer op in zijn zeer persoonlijk geschreven boek Filosofie van de toekomst, dat kort voor Limiet verschenen is. Keijzer houdt daarin een pleidooi voor sciencefiction als filosofisch genre, dat hij scherp en nogal provocerend afzet tegen de ‘gewone’ literatuur. Terwijl het in die laatste om psychologische subtiliteiten, zorgvuldig gestructureerde plots en vooral om de stijl gaat, zo schrijft hij, gaat het in sf-romans allereerst om ideeën.

Sciencefictionschrijvers variëren op een kenmerk van de bestaande wereld en proberen de consequenties daarvan uit. Wat gebeurt er wanneer genetische modificaties gemeengoed worden of kunstmatige intelligentie de macht overneemt? Wanneer het menselijk brein zou kunnen worden gedownload in een computergeheugen? Wanneer kennis door middel van chips direct in het brein zou kunnen worden geïmplanteerd? Of wanneer het boek zou verdwijnen uit onze beschaving?

Sciencefiction lezen we inderdaad niet om de stijl of het literaire raffinement, maar om de verwondering en de verbeeldingskracht die met ons aan de haal gaan in een meeslepend verteld avontuur. Helemaal eerlijk is die scheiding niet, want zodra een boek literaire status krijgt, verliest het bijna automatisch zijn sf-label. George Orwells futuristische dystopie 1984 Aldous Huxley’s Brave New World en Kurt Vonneguts Slaughterhouse-Five hebben van begin af aan hun plaats in de rekken van de ordentelijke literatuur. En sf-schrijvers als Ray Bradbury, Philip K. Dick of J.G. Ballard kwamen daar gaandeweg in terecht omdat ze in de jaren zestig zelf die toenadering zochten. Van de weeromstuit begon de door hen beschreven wereld steeds meer op de onze te lijken en raakte de vrijbuiterij van de toekomstfantasie steeds meer op de achtergrond. “De enige echte buitenaardse planeet is de Aarde,” moet Ballard ooit hebben opgemerkt. En daarmee, aldus Keijzer, verried de sf zichzelf en werd respectabel – met alle nadelen van dien. Want in zijn pleitrede voor ‘nut en noodzaak van sciencefiction’ verdedigt Keijzer vooral de intellectuele waarde van de ongebonden verbeeldingskracht. Deze maakt weliswaar gebruik van wetenschappelijke inzichten maar mag zich daardoor niet te zeer laten insnoeren.

Sciencefiction is een speculatief en daarom bij uitstek filosofisch genre, zo betoogt Keijzer. Het ideeënspel dat het met de werkelijkheid speelt geeft ons inzicht in die werkelijkheid zelf. Het opent nieuwe perspectieven die, ook al blijken ze wetenschappelijk ver voor de muziek uit te lopen of zelfs onverdedigbaar te zijn, ons toch veel kan leren over “het kosmische randverschijnsel mens”, zoals een van de hoofdfiguren in Schätzings Limiet het uitdrukt.

Keijzers filosofische rehabilitatie van de sciencefiction klinkt verrassend, maar is in werkelijkheid minder revolutionair dan het lijkt. Al sinds tientallen jaren maken filosofen gebruik van sf om wijsgerige dilemma’s duidelijk te maken. Vormt het menselijk bewustzijn werkelijk één geheel? vroeg de jonggestorven Amerikaanse filosoof Robert Nozick zich in de jaren tachtig al af. Welnu, laten we ons dan eens een brein voorstellen dat langs medische weg in tweeën wordt gesplitst en als twee onafhankelijke helften in leven wordt gehouden. Hoe moeten we ons het bestaan van elk van die twee bewustzijnen dan voorstellen?

Analytische filosofen als Nozick waren niet de enigen die bij hun voorbeelden gebruikmaakten van de sf- achtige speculaties. De Franse wijsgeer Gilles Deleuze, die filosofie vooral zag als het bedenken van nieuwe concepten, noemde de wijze waarop hij gebruikmaakte van wetenschappelijke inzichten zelfs expliciet ‘sciencefiction’. En wat te denken van de Duitse wijsgeer Schelling, over wiens voordrachten een tijdgenoot in de eerste helft van de 19de eeuw al schreef: “Ik dacht ieder ogenblik dat er een of ander monster van een Aziatische god op twaalf benen zou komen aanwaggelen en zich met twaalf armen zes hoeden van zes koppen zou afnemen…”?

Toegegeven: dat laatste klinkt eerder naar fantasy dan naar sciencefiction en of dat voor de filosofie van Schelling als een aanbeveling mag gelden is de vraag. Ook Keijzer is niet erg gelukkig met het verbond dat sf in de jaren zeventig en tachtig met fantasy is aangegaan. Het exploreren van nieuwe ideeën heeft erin plaatsgemaakt voor een romantische nostalgie naar archaïsche samenlevingen waarin de mens nog in harmonie leefde met de natuur en het kwaad een duidelijk, diabolisch gezicht had.

De wereld van Tolkien overvleugelde die van klassieke sf-schrijvers als Asimov en Heinlein en was daarin zo succesvol dat in de Nederlandse boekhandels nauwelijks nog ‘echte’ sciencefiction te vinden is. Wie wil weten wat er in dat genre de afgelopen jaren gebeurd is, is in Amsterdam aangewezen op de American Bookshop, waar de kasten er nog vol mee staan.

Vertaald wordt die recente sciencefiction nauwelijks meer en dat is volgens Keijzer doodzonde. Want enthousiast roept hij het afgelopen decennium uit tot de gouden tijd van de toekomstroman. Niet de klassieke periode van de jaren tussen 1940 en 1960 heeft zijn voorkeur, noch de literaire new wave-sf die daarop volgde en zelfs niet de cyberpunk die zich in de jaren tachtig aandiende, maar de recente literatuur waarin nanotechnologie, biotechnieken, hersenonderzoek en vooral de versmelting van dat alles de fantasie nieuwe uitzichten biedt. Sf-schrijvers dromen van een mensheid die dankzij dat alles een nieuwe evolutionaire fase ingaat, of die nachtmerries heeft van bacteriën die, genetisch gemanipuleerd, de macht over de aarde overnemen.

Daarmee toont ook deze nieuwste sf zich een kind van haar tijd. Wie de klassieke sciencefiction van na WOII leest ziet dwars door alle ruimteavonturen het conflict tussen de VS en de Sovjet-Unie heen kieren, inclusief de angst voor de bom. De wending naar de fantasy was de erfenis van de generatie ’68 en van het opkomende milieubewustzijn. De cyberpunk (met als hoogtepunt William Gibsons roman Neuromancer en de daarop gebaseerde film The Matrix) weerspiegelde een wereld waarin computers dagelijkse apparaten geworden waren en het internet de gebruikers vertrouwd maakte met virtuele werelden. En in de meest recente sf gaat het over de microtechnologie en de life sciences die de laatste jaren de wind in de zeilen kregen.

Alle sciencefiction gaat over het heden. Ook bij Schätzing is dat het geval. Daarom komen de maatschappelijke, politieke en economische problemen in Limiet ons zo bekend voor. Kindermisbruik, de hernieuwde kolonisering van Afrika door het machtig geworden China, internetverslaving en de twijfelachtige zegeningen van Second Life: het zijn zaken die óns bezig houden, vooruitgeprojecteerd naar een nabije toekomst.

Dat is niet erg wanneer de intellectuele betekenis van het sf-genre allereerst ligt in wat Keijzer een ‘speculatieve antropologie’ noemt. Door het fantasievol ontwerpen van denkbare varianten op de toekomst leren we onszelf goed begrijpen, zo benadrukt hij. Dat de toekomst er dan uitziet als een technologisch versierde versie van het heden is geen bezwaar.

Maar vreemd genoeg neemt Keijzer daar in zijn boek bij nader inzien geen genoegen mee. De sf leert ons ook ons op de toekomst voor te bereiden, zo stelt hij vast. Daartoe moet ze niet alleen haar fantasie laten werken, maar moet die fantasie ook minimaal plausibel zijn. Dat zijn twee eisen die haaks op elkaar staan en die Keijzers pleidooi voor de sciencefiction inconsistent maken. Het analytische instrument dat het genre in eerste instantie lijkt te zijn, wordt bij hem onwillekeurig toch weer een vorm van voorspelling; het gedachtenexperiment wordt een profetie. Spijtig, want dat komt de filosofische nuchterheid niet ten goede. Juist die kan bij dit speculatieve gebruik van de fantasie moeilijk worden gemist.

Eerder verschenen in NRC