"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Literary Studies

Zondag, 26 februari, 2017

Geschreven door: Margaret E. Johnson
Artikel door: Nico Laan

Een boek uit losse delen

[Recensie] In de neerlandistiek bestaan twee soorten tekstboeken: literatuurgeschiedenissen en inleidingen in de literatuurtheorie. De tweede soort is een naoorlogs verschijnsel, ontstaan onder invloed van de opleiding Literatuurwetenschap. Beide soorten leiden een min of meer onafhankelijk bestaan. In 2014 een inleiding in de anglistiek – Literary Studies. A Practical Guide – waarin men ze probeert te combineren. Daar is veel voor te zeggen, maar het resultaat valt tegen.

Het boek is geschreven door twee Amerikanen: Tison Pugh, een mediëvist die zich vooral bezighoudt met Chaucer en Arthurromans, maar ook college geeft over zulke uiteenlopende onderwerpen als ‘literature of the Bible, queer theory, and pedagogy’; en Margaret E. Johnson, gespecialiseerd in moderne Amerikaanse literatuur en film. De een werkt in Florida, de ander in Idaho, maar ze merkten beiden dat hun studenten een overzicht misten. Het doel van dit boek is in die lacune te voorzien. In hun eigen woorden: “We decided to create a handbook that students could use to fill the gaps in their literary knowledge without losing sight of the overarching goal of each class.” (x) Specifieker worden ze niet. Het valt vooral op dat ze nergens in hun inleiding ver- wijzen naar andere tekstboeken, dus ook niet duidelijk maken in welk opzicht die zou- den verschillen van dat van hen. Het woord ‘practical’ uit de titel zou misschien kunnen worden opgevat als een standpuntbepaling, alleen is onduidelijk in welke zin precies, want de auteurs geven geen nadere toelichting.

Het boek telt vier delen. Het eerste heet ‘A Practical Guide to Linguistic and Literary History’. Het gaat in sneltreinvaart door de Amerikaanse en Britse literaire en taalkundige geschiedenis – na drie en een halve bladzijde zijn de middeleeuwen alweer voorbij – en vindt daarnaast nog tijd om aandacht te besteden aan wereldliteratuur.

Deel twee en drie zijn de theoretische delen. Het laatste (‘A Practical Guide to Literary Criticism and Literary Theory’) herkennen we direct als zodanig, niet alleen door de titel, maar ook omdat daarin het bekende rijtje benaderingen wordt behandeld, lopend van New Criticism tot Postcolonial and Critical Race Theories. Ook hier ligt het tempo hoog. Zo worden aan de laatste benaderingswijzen slechts drie pagina’s gewijd. Deel twee bevat van alles en nog wat: informatie over formele aspecten die bij oudere lezers Literaire kunst (1955) van Lodewick in herinnering brengt, uiteenzettingen over genres, over structuur, point of view en plot, plus een beschouwing over adaptaties, toegespitst op verfilming. Dit alles onder de titel: ‘Practical Guide to Major Literary Modes and Cinematic Adaptation’. Het woord ‘theory’ ontbreekt hier, maar zo’n vijftig jaar geleden zouden delen hiervan zonder aarzeling als zodanig zijn aangeduid. Men sprak toen bijvoorbeeld over ‘romantheorie’, doelend op reflectie over zaken als structuur en point of view. Daarom kunnen we ook deel twee ‘theoretisch’ noemen, al kan die aanduiding bevreemding wekken bij degenen die zijn opgevoerd in de geest van de ‘theory revolution’ (Balme) van de jaren zeventig.

Boekenkrant

Het typeert het boek dat de delen twee en drie los naast elkaar staan. We hoeven daar in die zin niet verbaasd over te zijn, dat het ook het vak typeert waarin het boek wil onderwijzen, afgaand op Gerald Graffs Professing Literature (1987). Die studie handelt over de geschiedenis van de anglistiek in de Verenigde Staten en wijst erop dat vakgroepen (‘departments’) vanaf de oprichting waren georganiseerd op basis van het ‘field coverage principe’. Toepassing van dit beginsel maakte het mogelijk opleidingen te creëren ondanks verschillen van mening over de manier waarop zij moesten worden ingericht. Iedereen kreeg namelijk een eigen veld toegewezen, waarbij men zowel aan onderwerpen moet denken als aan benaderingswijzen. Die opzet leidde niet alleen tot pacificatie van de verhoudingen, maar maakte de studie bovendien flexibel. Immers: ‘Innovation even of a threatening kind could be welcomed by simply adding another unit to the aggregate of fields to be covered’. (Graff: 7)

‘Adding’ is niet specifiek voor de anglistiek in de Verenigde Staten. We komen het verschijnsel ook in Groot-Brittannië tegen. Sterker nog: het lijkt kenmerkend voor tal van talenstudies, met inbegrip van de neerlandistiek. Denk maar aan de wijze waarop het marxisme in de neerlandistiek werd opgenomen. Dat gebeurde onder druk van interesses van studenten. Een kanttekening daarbij is dat er wel geld voor zo’n uitbreiding beschikbaar moet zijn. Dat de neerlandistiek de laatste decennia laat heeft gereageerd op vernieuwingen in het buitenland laat zich voor een belangrijk deel verklaren doordat er geen ruimte was om nieuw personeel aan te stellen.

Literary Studies is gebaseerd op ‘adding’. Oude theoretische opvattingen staan naast nieuwe, of in ieder geval iets minder oude, want geen van de opvattingen die aan de or- de komen, is werkelijk van recente datum. Ook die nieuwe benaderingswijzen worden los van elkaar gepresenteerd. Het doet alles bij elkaar denken aan een buffet, een vergelijking die al vaker is gemaakt om de situatie in de literatuurwetenschap te karakteriseren. Er is van alles wat, voor ieders smaak; men hoeft slechts te kiezen. Van een boek dat zich ‘gids’ noemt, verwacht men hulp bij dat kiezen, bijvoorbeeld door vergelijkingen te maken. Maar iets dergelijks gebeurt niet. De schrijvers lijken het voldoende te vinden dat ze bij ieder gerecht vermelden wat de ingrediënten zijn en waar het vandaan komt.

Wat voor de verhouding tussen deel twee en drie geldt, geldt voor het boek in zijn geheel: het bestaat uit losse delen. Zo ontbreekt een verband tussen het historische deel en de beide theoretische delen. Dat historische deel kunnen we ouderwets noemen. Het bestaat voornamelijk uit een opsomming van stromingen, getypeerd via formele en inhoudelijke kenmerken. Nieuw is de paragraaf over wereldliteratuur. Maar ook hier is sprake van ‘adding’, want de ideeën die aan het concept ten grondslag liggen, hebben geen gevolgen gehad voor de manier waarop de geschiedenis van de Amerikaanse en Britse literatuur wordt beschreven. Hetzelfde geldt voor de paragraaf over adaptatie uit het deel dat erop volgt.

Rest tot slot deel vier: ‘A Practical Guide to Writing a Reseach Essay’. Hier is de steeds herhaalde aanduiding ‘practical’ voor het eerst op zijn plaats, want het bevat een nuttige verzameling tips en aanwijzingen. Het enige bezwaar ertegen is, dat er weinig aandacht wordt besteed aan de positie die men moet kiezen ten opzichte van de secundaire literatuur.

Literatuur

Graff, G., Professing Literature. An Institutional History, Chicago/London 1987.

Eerder verschenen in Vooys