"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Losertheologie

Zondag, 27 maart, 2022

Geschreven door: Carmen Stoetzer
Artikel door: Bert Altena

Egodocument van een vrouwelijke predikant op de biblebelt

[Recensie] Op de achterkant van haar boek kijkt een jonge, goed uitziende vrouw, je lachend aan. Carmen Stoetzer–Melissant lijkt het helemaal te hebben gemaakt. Ze is sinds kort dominee en kan ook nog prachtig zingen, weten we van enkele video’s die door haar kerk, de PKN, naar buiten zijn gebracht. Maar het verhaal van haar leven tot nu toe, is niet de successtory die het oppervlakkig lijkt te zijn.

Ze groeit op als oudste dochter in een gezin dat plotseling werd uitgebreid met een drieling. Het zorgde ervoor dat alle aandacht daar naar uitging en Carmen te kort kwam, iets wat ze pas achteraf kon analyseren. Op de basisschool wordt ze gepest. Op de middelbare school gaat dat door. Ze is vaak het buitenbeentje. Als puber heeft ze een fase waarin ze vlucht in de alcohol. Ze heeft een nare ervaring met een al te opdringerig vriendje. Ze worstelt met depressies. Haar droom om professioneel zangeres te worden spat op het conservatorium uiteen als ze volledig blokkeert vanwege haar faalangst.

Kortom, haar leven lijkt een rollercoaster van vooral negatieve emoties. Totdat ze de stem van God hoort, die haar na enkele malen aandringen, roept om theologie te gaan studeren en dominee te worden. Een wel heel atypische move, voor iemand die weliswaar in de (orthodoxe) kerk is opgevoed maar daar behoorlijk van vervreemd is geraakt.

Scepsis
De roeping is echter sterk en overtuigend genoeg. En Carmen blijkbaar ook, want ze slaagt erin om, ondanks tegenstand en scepsis uit haar omgeving, die niet goed raad weet met een vrouw in het ambt, toch predikant te worden en heeft inmiddels een welkome kerkelijke gemeente gevonden in de Biblebelt nota bene.

Boekenkrant

In Losertheologie vertelt ze haar verhaal, niet per se in chronologische volgorde. In vlot geschreven hoofdstukjes verkent ze steeds aspecten van haar biografie, die een vergelijkbare structuur hebben. Eerst is er de shit, daarna volgt de stem van God, of als het zo uitkomt, die van Jezus of ook wel de heilige Geest. Die zet haar op een ander spoor. Bevestigt haar in de overtuiging, dat ze er mag zijn zoals ze is. En geeft haar daarmee het nodige zelfvertrouwen om de spoken uit haar leven (verleden?) te overwinnen. Natuurlijk ook met de hulp van belangrijke mensen om haar heen, met name man Dylan.

Het is een opmerkelijk verhaal, maar het heeft ook iets van het schematische dat het type bekeringsverhaal kenmerkt. Je vraagt je al lezend af of de moeilijkheden die ze beschrijft werkelijk zoveel anders zijn dan de standaard hobbels die iedere adolescent in zijn of haar ontwikkeling door maakt. Ze schrijft dat ze vaak als rebels wordt gezien en graag buiten de lijntjes kleurt. Het is een imago dat ze soms zelf lijkt te koesteren, zie ook de stoere taal waarmee ze op de achterflap wordt getypeerd (preacher, nerd, crazy cat lady, late night snack addict, wanderer en pink pastor – typeringen die je nergens in het verhaal verder tegenkomt?). Uiteindelijk keert ze gewoon weer terug in een vergelijkbaar orthodox milieu als waaruit ze voortkomt, waarin het persoonlijke geloof het een en al is. Hoe stoer is dat eigenlijk?

De heel persoonlijke insteek is tegelijk de kracht van dit ego-document. In haar werk als predikant maakt ze dankbaar gebruik van haar ervaringen. 

“Inmiddels kan ik dus zelfs dankbaar zijn voor alle worstelingen, voor mijn littekens, voor de scherven in mijn leven. Ze maken dat ik anderen, bij wie het leven aan diggelen ligt, begrijp. Zo kunnen mijn wonden een bron van genezing worden, zo kan ik een gewonde heler zijn” (p. 180).

Het mag duidelijk zijn dat zij haar faalangst ruimschoots overwonnen heeft. Goed voor haar, en voor allen die door haar verhaal bemoedigd worden om met liefde naar jezelf te kijken:

Bij God hoef ik me niet beter voor te doen dan ik ben, ik hoef niet te overcompenseren. Het masker mag af. Jezus delft mijn ware gezicht als een schat op uit de duisternis. Dáár zit de schoonheid, in het pure, in het echte en het kwetsbare, niet in het perfecte” (p. 142).

Eerder gepublicerd op NieuwWij en Bert Altena