Lourdes en de massa

Vrijdag, 9 september, 2022

Geschreven door: Joris-Karl Huysmans
Artikel door: Roeland Dobbelaer

De troost van de overtreffende trap van leed

[Column] We schrijven 1985. Het plan was om lange wandeltochten te maken in de Pyreneeën en daarvoor eerst een paar dagen Lourdes te bezoeken. We zouden er de boel eens flink op stelten gaan zetten. Twee jonge studenten uit Utrecht, de een studeerde theologie, of was misschien al gestopt, de andere filosofie. Linkse types, met een punkuiterlijk. Gelukkig hebben we de foto’s nog. Toen onze oudste zoon ze rond zijn zestiende voor het eerst bekeek zei hij: “Jij was toen gewoon tuig, pap.” “Zeker zoon!” Twee van dit soort figuren op weg naar Lourdes, het dorp dat uitgroeide tot een miljoenenattractie nadat in 1858 de Heilige Maagd Maria in de grot van Massabielle, nabij Lourdes, verscheen aan molenaarsdochter Bernadette Soubirous. De hele autoreis vulden we met het maken van grappen en plannen hoe we dit uit de hand gelopen festijn van het grote nep zouden kunnen doorprikken. Het pakte natuurlijk anders uit. Te midden van duizenden vrome mensen waarvan een groot aantal met ernstige aandoeningen waren de enige twee neppers natuurlijk die gastjes uit Utrecht. We hebben het met verbazing aanschouwd: het leed met een hoofdletter L en ook het geloof met een hoofdletter G. Al die mensen die hopen op verlossing, op genezing. Wat moesten we daar nu van denken? Het werd me duidelijk dat Lourdes een enorme toeristische attractie is met tientallen souvenirkramen waar je gewijd water, kaarsen, rozenkransen, kruisbeelden en andere katholieke prullaria kunt kopen. Maar van de andere kant, al die mensen, die daar in devotie een bijzondere tijd doormaken, dat ontstijgt alle nep dan ook wel weer.

Een soortgelijke vertwijfeling als die van mij als jonge student lees je ook bij Franse schrijver Joris-Karl Huysmans (1848-1907). Hij tekende zijn Lourdes ervaringen op in het essay Les foules de Lourdes (in 1992 vertaald door Hélène van Hoogstraten als Lourdes en de Massa en gepubliceerd in de Lourdes-Bibliotheek van uitgeverij Conserve). Huysmans, de schrijver van het dandyisme had zich in 1891 bekeerd tot het katholicisme. Huysmans bezocht Lourdes in 1903 op verzoek van diverse vrienden. Zijn verslag is een combinatie van afschuw en ontzag. “Als er iemand is die nooit het verlangen heeft gekend naar Lourdes te gaan, ben ik dat wel,” schrijft hij. Huysmans heeft een hekel aan massa’s en die zijn in Lourdes niet te missen. Maar zeker zoveel ergert hij zich aan de lelijkheid: “In Lourdes heerst zo’n overvloed aan platvloersheid, zo’n aderlating van slechte smaak, dat de gedachte aan Satan zich onvermijdelijk opdringt.”  

Met zijn verfijnde gevoel voor esthetica – lees het beroemde À rebours (Tegen de keer) er maar op na – zou je Huysmans op het eerste gezicht een cultuur-christen kunnen noemen, iemand die op esthetisch gronden valt voor het katholicisme, voor de katholieke kunst en muziek. Maar dat doet Huysmans tekort. Hij werd een vrome man, leefde een tijd in een klooster en bracht zijn laatste jaren door met meditatie en gebed. De esthetische aantrekkingskracht van het katholicisme bleef voor hem altijd belangrijk. In Lourdes is die esthetische kant van het katholicisme ver te zoeken. Pagina na pagina verhaalt Huysmans van zijn ongenoegen over de manier waarop in Lourdes wordt omgegaan met de architectuur, beeldende kunst, de manier waarop missen worden voorgedragen. Het is allemaal van de platste soort. Zo zegt hij over de Rozenkranskerk: “Je zou willen weten uit welke stijl dat stamt, want daarbinnen is het een ratjetoe van byzantijns, romaans, paardenrenbaan en casino, maar vooral als je goed kijkt, op een machinedepot, een rangeerterrein voor locomotieven.” Huysmans is hier op zijn best, zijn tirades zijn vol met sarcastische humor zijn heerlijk om te lezen. 

Toch is het niet alleen maar treurigheid wat Huysmans in Lourdes ziet. Gaandeweg krijgt hij  ontzag voor wat daar gebeurt. In het begin van het boek geeft hij nog aan niets met wonderen op te hebben. Hij ontkent niet dat ze bestaan, maar hij heeft ze niet nodig om te geloven. Dat is iets voor de massa’s, lees je tussen de regels door. Halverwege merkt hij nog cynisch op dat “als er al sprake is van genezing, [er] heel gevarieerd genezen” wordt in Lourdes. Hij beschrijft dan de ziekte van juffrouw Monnier die “zonder bad, zonder glas water, zonder menigte, zonder geschreeuw, zonder zegening van het Heilig Sacrament, na een simpele communie” toch genas “als daar tenminste blijvend sprake van is.” Maar op andere plaatsen in zijn verslag is hij minder cynisch en is hij overtuigd dat wat zich allemaal in Lourdes afspeelt, belangrijk is. Hij maakt overzichten van de wonderen die er hebben plaatsgehad en analyseert of het echte wonderen zijn of niet. Maar ook realiseert hij zich dat het niet om de wonderen gaat in Lourdes. De meeste mensen keren immers ongenezen weer terug naar huis. “Men zou kunnen denken dat de mensen die in de staat waarin ze zijn gekomen ook weer vertrekken, verpletterd zijn door wanhoop. Dat is heel zelden het geval, want hoewel geen lichamelijke verlichting, schenkt de Maagd bijna altijd geduld en berusting om de ziekte te dragen. De reis wordt hoe dan ook beloond.” Hier spreekt een niet langer cynische Lourdes bezoeker.

Het Weer Magazine

En inderdaad: wat ik me kan herinneren is dat je veel blije mensen zag, vrolijk haast, getroost, gesterkt, ondanks al dat leed, al die verminkingen en ziekten. Mijn verklaring was destijds minder religieus dan die van Huysmans. Ik zag er vooral de troost in van de overtreffende trap van leed. Het is een verhaal dat ik in de jaren daarna vaak vertelde. Als je een vinger mist en je gaat naar Lourdes, dan zie je bij de eerste hoek die je omgaat al iemand die een hand mist. Mis je een hand, dan zie je verschillende mensen zonder handen, mis je twee handen dan iemand die ook zijn voeten mist en ga zo maar door. Tel kortom je zegeningen. Als ik verder zo mijn leven bekijk heb ik eigenlijk altijd mijn eigen verdriet weten te doorstaan, door me te realiseren wat ik allemaal wel heb en hoeveel mazzel ik heb gehad. Of ik dat aan mijn bezoek Lourdes te danken heb? Het zou zo maar kunnen.

Voor het eerst gepubliceerd in Bazarow Magazine