"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Lusten en dagen

Vrijdag, 17 februari, 2023

Geschreven door: Marcel Proust
Artikel door: Chris Reinewald

De prille Proust

[Recensie] Zelf beschouwde Marcel Prousts (10 juli 1871–18 november 1922) zijn bundel Les plaisirs et les jours als debutantenwerk die zijn fameuze romancylclus À la Recherche du Temps Perdu zou doorkruisen.
Zijn terughoudendheid als verse Prix Goncourtwinnaar (1919) is begrijpelijk maar onterecht, blijkt uit de (nu) pas verschenen eerste Nederlandse vertaling Lusten en dagen. Tussen de geparfumeerde woordschilderijtjes prijkt het staketsel van zijn magnum opus.

Omdat Proust nog aan de laatste delen van de Recherche schreef en bedlerig was geraakt stelde zijn uitgever Gallimard hem in 1921 voor om tussentijds zijn jeugdwerk Les Plaisirs et les jours uit te brengen. De auteur zwichtte maar schreef:

“Ik zou het betreurenswaardig vinden wanneer Les Plaisirs et les jours, jeugdwerk, geschreven voor de militaire dienst, op de middelbare school [Lycée Condorcet], verschijnt voordat de Recherche beëindigd is. Niet dat ik op Les Plaisirs neerkijk. De debutantenstijl is beter dan die van nu. Maar het zou alles in de war sturen.”

Het is inderdaad een bonte verzameling aan stijloefeningen en aanzetten tot het grote werk. Verbazend blijft het natuurlijk wel dat een middelbare scholier zich – aanvankelijk in de schoolkrant – aan grote thema’s als liefde en vergankelijkheid waagde.
Net als in de Recherche spelen blasé adellijke dames en heren in salons de hoofdrol. Onbegrijpelijk blijft het gedweep van Proust, die de high society meer emotie toedicht dan mensen uit de middenklasse zoals hijzelf als Joodse chirurgenzoon.
De thematiek doet erg 19de eeuws aan, zoals opera’s en operettes met overspelige adel en fatale ziektes die liefde in de knop smoren. In het eerste en laatste verhaal beschrijft Proust als zwarte romanticus hoe twee heren van stand na een ziekbed bezwijken.

Het Weer Magazine

De adem van de bekoorde wind
Meer muzikaal in de ware betekenis zijn de “tijdgekleurde verzinsels in weemoedig omzien”, waarbij het glazuur van je tanden springt. Proust tuimelt in deze woordschilderijtjes over zich opstapelende vergelijkingen. In het Frans klinken die nog wolliger dan in het Nederlands. Voorbeeld: “In de Tuilerieëen is de zon vanochtend beurtelings op alle stenen treden ingeslapen als een blonde jongeman wiens sluimer door een langskomende schaduw gelijk wordt onderbroken.” En dan volgen er nog de adem van de bekoorde wind en standbeelden die maagden angst aanjagen. (Hahahaha)

Aan zulk impressionistisch gezwatel bezondigden zich onze Tachtigers zich trouwens ook. En dan eert Proust (Nederlandse 17de eeuwse) schilders en componisten met woordpraal, verklankt door zijn vriend, de componist Reynaldo Hahn. (Onduidelijk is of ze inderdaad een intieme relatie hadden.) De in zalvend Frans gedeclameerde gedichten gaan op een bijgevoegde cd zij aan zij met voortpinkelende pianomuziek.
Urgent worden de gedichten en de klanken echter nooit.

Pastiche
Net als je deze prille Proust wil wegzetten als overrijp 19de eeuws verrast hij met een perfecte pastiche van Flauberts Bouvard et Pécuchet, een komisch duo pseudowetenschappers die zich in zijn imitatie over literatuur buigen. Over de literaire held Anatole France zeggen ze: “Die schrijft goed maar denkt slecht.” Saillant dat France het voorwoord schreef en Proust prees: “Hij is zo oprecht en waarachtig dat hij er naïef van wordt.”

In de langere verhalen proef je Prousts aanloop naar psychologische verdieping.
De “uitgerekte tijdsbeleving” van de Recherche is nog niet manifest. Wel speelt Proust ermee zoals in het erg mooie relaas van een jonge weduwe die op een voort-drenzende salon straalverliefd wordt op een “vreselijke en ordinaire” man die haar zijn adres toefluistert. Maar zij durft niet, gaat op strandvakantie, hopend hem dan daar te treffen. Tevergeefs.
In de slotzin citeert Proust Baudelaire ”Er is geen scherpere doorn dan die van het oneindige.”

Geheime liaison
Dezelfde persoonsnamen gebruikt Proust in een later verhaal waarin de liefde wel geconsumeerd wordt. Nu volgt hij de discrete man die het geheime liaison op den duur niet kan verdragen. Halverwege het eerste romantische hoofdstukje vertelt Proust pas wie de overspelige vrouw is (van adel uiteraard). In het tweede hoofdstuk is de tijd omgegooid en zitten we aan het ziekbed van de man na een ernstig paardrij-ongeluk. Het slachtoffer, dat zijn beide benen kwijt is geraakt, hallucineert dat geile salon-kennissen met zijn minnares “een nummertje maken” terwijl hij daar hulpeloos, ontmand ligt. Proust beschrijft het uiteindelijke sterven zoals Tolstoi met De Dood van Ivan Iljitsj (1886). Ook hier grijpt de precieus verwoorde aftakeling naar de keel.
En passant welt nog een jeugdherinnering op: over zijn moeder hem als zeurderig zoontje in zijn bed geruststelt. En precies zo begint Combray, deel één van de Recherche.

Voor het eerst gepubliceerd op Bazarow

Boeken van deze Auteur:

Zeewind op het platteland

In de schaduw van meisjes in bloei

Op zoek naar de verloren tijd

Sodom en Gomorra

De kant van Guermantes