"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mama Tandoori

Zaterdag, 17 juli, 2010

Geschreven door: Ernest van der Kwast
Artikel door: Carmen Meuffels

Karikatuur van een veeleisende mama

Sommige auteurs gebruiken hun etnische achtergrond om romans te schrijven die de lezers iets bijbrengen over hun geboorteland en cultuur, zoals Abdelkader Benali doet in Bruiloft aan Zee, of Maria Dermout in De tienduizend dingen. Andere proberen het onrecht onder woorden te brengen dat hun land, en daarmee ook henzelf, in vroegere tijden is aangedaan, zoals Jeroen Brouwers in Bezonken Rood, of Multatuli met zijn Max Havelaar. Ernest van der Kwast (1981) gebruikt zijn Indiase wortels voor een heel ander doeleinde: om er de spot mee te drijven. In Mama Tandoori schetst hij een hilarisch, maar karikaturaal beeld van zijn moeder, van hun thuissituatie en van alle familieleden, waarbij hij er niet voor schroomt waargebeurde voorvallen aan te vullen met geridiculiseerde werkelijkheid.

Veena Ahluwalia, de moeder over wie Mama Tandoori gaat, is een stereotypische Indiase vrouw: haar levensmotto is ‘gratis is goed’, ze is bazig, houdt thuis zowel haar drie zoons als haar echtgenoot onder de duim, slaat iedereen die het niet met haar eens is met een deegroller op het hoofd en verzamelt alles, ook spullen die onbruikbaar zijn zoals kapotte videorecorders en blikken kattenvoer (terwijl het gezin van der Kwast alleen een cavia heeft). Van haar zoons wil ze maar één ding: dat ze studeren en later een eervol beroep uitoefenen, bij voorkeur in de geneeskunde, rechten of in de economie.

Wanneer Ashirwad van der Kwast, Veena’s eerste zoon en Ernests oudste broer, geestelijk gehandicapt blijkt te zijn, is dit een onoverkomelijke teleurstelling voor de moeder. Ze heeft haar zoon lief, dat is duidelijk, maar tegelijkertijd onderneemt ze talloze vergeefse pogingen om hem te ‘genezen’. Zo gaat ze met hem naar Lourdes, naar de zeventien baden die helende krachten zouden bezitten. Deze zogenaamde helende krachten hebben op Ashirwad, die enkel giechelt als een klein kind bij het zien van een blote vrouwenborst, geen enkel effect:

‘“Nu je rechtervoet,” zei zuster Johanna. (…)
Er klonk nu gegiechel. Ashirwad keek naar een beeld aan de muur van de badruimte. Maria die Jezus in haar armen had, één borst was ontbloot. “Hallo zeg!” riep mijn broer. “Hallo zeg!”
Mijn moeder sloeg haar ogen neer. Het was de hoogste tijd voor een wonder.’

Boekenkrant

De gedeeltes over Ashirwad zijn zowel vermakelijk als tragisch. Lachwekkend is bijvoorbeeld de zin die Ashirwad zonder er zelf de humor van in te zien herhaalt wanneer hij in het openbaar vervoer de begeleiderpas moet tonen, een pasje waarmee een gezinslid gratis met hem mee mag reizen:

‘Terwijl de man de pas bekeek, wees Ashirwad op mijn moeder en zei: “Zij is gehandicapt,” een grapje dat Johan en ik hem geleerd hadden.’

Tegenover onschuldige kwajongensstreken zoals deze staat de altijd serieuze houding van Ernests moeder, die tegen alle waarschijnlijkheid in volhoudt dat Ashirwad een succesvolle toekomst tegemoet gaat. Het is bijzonder tragisch hoe de moeder, wier hoop onsterfelijk is, wordt geconfronteerd met het feit dat haar oudste zoon nooit zal kunnen klokkijken. In plaats van Ashirwad te aanvaarden zoals hij is, blijft ze ernstig volhouden dat zijn beperking overkomelijk is. ‘Voor een rijbewijs is het niet nodig om klok te kunnen kijken,’ zo redeneert Veena.

Ashirwad is niet de enige zoon van wie het leven anders loopt dan zijn moeder gehoopt had. Ook Ernest zelf kan zijn moeders dromen niet waarmaken. Hij besluit met zijn studie economie te stoppen om een boek te schrijven, een onvergefelijke zonde in zijn moeders ogen:

‘“Alles is voor niets,” jammerde mijn moeder weer. “Ik heb mijn hele leven voor jullie opgeofferd. Ik was altijd thuis na school, ik heb jullie overal naartoe gebracht. Alles heb ik voor jullie gedaan.”
“Ik schrijf een boek,” zei ik. “Ik ga niet dood.”’

Onder de schertsende toon schuilt een treurige gedachte: drie volwassen jongens die zich schamen voor hun veeleisende moeder verlangen aanhoudend naar haar goedkeuring, zonder die te krijgen. Deze onderliggende en tegelijkertijd overkoepelende boodschap voorziet de komedie van tragiek, het boek van diepgang en belangrijker, het voorkomt dat de soms snel wisselende scènes en heen en weer schommelende verhaallijnen verworden tot slapsticks.

Want geschommeld wordt er: De gebeurtenissen omtrent Veena Ahluwalia vormen weliswaar de rode draad van het boek, maar haar levensverhaal wordt geregeld onderbroken door verhalen over andere familieleden, die vrijwel geen samenhang vertonen: Uncle Sharma is bollywoodacteur, tante Jasleen een veelbelovende atlete en oom Herbert selfmade businessman. Mama Tandoori wekt door al deze uitweidingen soms de indruk eerder een verzameling opeengestapelde anekdotes te zijn dan een roman met een begin, een einde en een spanningsboog. Maar de humor, die in Mama Tandoori op elke bladzijde ruimschoots aanwezig is, maakt veel goed, ook het nagenoeg ontbreken van coherentie tussen de verschillende hoofdstukken.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.