"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn Europese familie

Maandag, 1 januari, 2018

Geschreven door: Karin Bojs
Artikel door: Karin de Leeuw

Over de oergeschiedenis van de Europese mens

[Essay] Toen de moeder van de Zweedse Karin Bojs overleed, begon ze zichzelf vragen te stellen over haar afkomst. Ze bereidde een toespraakje voor om te houden op de uitvaart. Ze dacht daarbij met name aan de kleinkinderen. Je wilt tenslotte dat de jongere generatie weet waar ze vandaan komen, dat ze geworteld zijn in een familie, dacht ze. Daarom vertellen we, op momenten zoals het overlijden van een stammoeder, verhalen en anekdotes. Maar toen ze later buiten de begraafplaats stond, realiseerde ze zich dat er veel meer te vertellen was.

In Zweden worden uitvaarten in de meeste gevallen nog vanuit kerken gedaan. De Lutherse kerk heeft er een meer culturele functie dan bij ons in Nederland. Om te dopen, trouwen of te begraven ga je er heen of je nu gelovig bent, of het allemaal wel gelooft. Zo kwam het dat Bojs haar toespraak tot de kleinkinderen vooraf liet gaan door het gezang Heerlijk is de aarde, met daarin de regels: “Tijdperken komen, tijdperken verdwijnen, geslachten gaan en komen weer.” Die regels waren voor Bojs aanleiding om na te denken over de afstammingsregisters in bijvoorbeeld de Bijbel. Bojs ging haar afstamming langs de lijn van drie van haar vier grootouders na en begint ieder deel met een afstammingslijn. Zo staat er boven dat van haar moeders lijn: “Annika baarde Martha, die Karin baarde. Karin werd moeder van Annika, wier dochter ook een Karin werd.” etc, etc.

Wie na deze introductie denkt te maken te hebben met een boek vol sappige anekdotes over het leven in de verschillende delen van Zweden gedurende een aantal generaties, heeft het mis. Juist aan de recente geschiedenis besteed Karin Bojs maar een heel klein gedeelte van het boek.

Ze is wetenschapsjournaliste en heeft de ontwikkelingen op gebied van DNA-onderzoek, archeologie en computertechnologie de laatste twintig jaar van nabij meegemaakt. Toen de gedachte bij haar opkwam om haar familiegeschiedenis uit te pluizen ging ze dus niet naar het gemeente-archief, maar nam wat wangslijm af bij zichzelf en diverse familieleden. Mijn Europese familie. De laatste 54 000 jaren is het relaas hoe ze haar eigen familiegeschiedenis probeert te verbinden met de resultaten van recent wetenschappelijk onderzoek naar de vroege geschiedenis van de bewoners van Europa.

Boekenkrant

Gelukkig is aan het eind van het boek een verklarende woordenlijst opgenomen, want ik neem aan dat ik niet de enige ben die niet onmiddelijk paraat heeft wat mitochondriën en haplogroepen zijn. Het heeft allemaal te maken met DNA. Als leek was ik verrast te lezen hoe ver de kennis op dat gebied gevorderd is de laatste decennia. Op grond van de uitslagen van het onderzoek, wijst Bojs op sporen van haar afstamming die overeenkomen met die van landbouwers uit het Midden Oosten, maar ook een genetisch lijntje naar de Same, oorspronkelijke bevolking van Zweden. Neanderthalers en paardenfokkende Indo-Europeanen uit het gebied van de Zwarte Zee. Het zit haar (en ons) allemaal in het bloed. Want hoe persoonlijk haar betrokkenheid ook is, het gaat tenslotte om haar eigen DNA, toch ontstaat een soort geschiedenisboek van de prehistorische mens in Europa en dat is ook goed.

Het gaat om een enorme tijdspanne. De kennis is echter ook fragmentarisch. Daarom werkt ze met afgeronde hoofdstukken als kleine artikelen. Vaak zijn ze opgehangen aan een werkbezoek dat ze aflegt. Zo is er het verhaal van Otzi.

“Ik blijf het een van de ontroerendst verhalen over de Europese prehistorie vinden, de ontdekking van Otzi. Twee wandelaars raakten van hun route af hoog in de bergen, zagen in een gletsjer iets wat leek op menselijke resten. Uiteraard dachten ze aan een misdrijf of een tragische vermissing. De gealarmeerde hulpdiensten hadden echter al snel door dat het om een bijzonder geval ging. Otzi was omgekomen door geweld, zeker, maar dan wel 5300 jaar geleden.”

Wanneer Karin Bojs dit verhaal vertelt, ben je al ver over de helft van haar verhaal. Negentig procent van de tijdlijn die Bojs trekt om de afstamming van haar familie te achterhalen heeft ze dan al behandeld. Maar Otzi blijft een geval apart. Het tijdstip waarop hij overleed zodat hij gevriesdroogd werd en het toeval dat hij ontdekt werd juist toen hij weer ontdooide en toen hij bestudeerd kon worden met onze huidige kennis, maken dat we veel, heel veel van hem weten. Uit een reconstructie in het museum in Bolzano, waar Otzi nu woont, is te zien dat het gaat om een kleine man, ongeveer 1.60 lang en met een gewicht van om en nabij vijftig kilo. Hij is sterk en lenig, heeft bruine ogen en bruin golvend haar. Men schat dat hij rond de 45 was. Hij had kleding aan gemaakt van geiten-, kalfs- en berenvel en had werktuigen bij zich van vuursteen en been, maar ook een koperen bijl. Opvallend is dat zijn uitrusting, ondanks het feit dat die gemaakt is van andere materialen, zoveel lijkt op die van huidige buitensporters. Hij had gereedschappen om vuur te maken bij zich, een regencape, mogelijk sneeuwschoenen en een doosje van berkenschors waarin hij waarschijnlijk kooltjes vervoerde om zich warm te houden. Zijn schoeisel was met stro gevoerd.

We weten wat hij gegeten heeft voor hij stierf, aan welke kwalen hij leed en dat er mogelijk accupunctuur (!) op hem is toegepast om pijn te bestrijden. Het meest verbaasd was ik wel om te lezen dat wetenschappers op grond van isotopen in zijn gebit in staat zijn gedetailleerd uitsluitsel te geven over zijn levensgeschiedenis en daarbij vast te stellen dat Otzi geboren is in een dal ongeveer zestig kilometer verwijderd van de plek waar hij overleed, maar dat hij het grootste deel van zijn leven dichter bij die plek sleet.

En dan is het nog het verhaal van de hemelschijf van Nebra, ook zo’n essay in dit boek. Het betreft een gedeeltelijk met goud beklede bronzen schijf ter grote van een flinke pizza. De omstandigheden waaronder dit voorwerp werd gevonden, lijken op een misdaadroman. Via een omzwerving in het illegale circuit werd de schijf, die enkele kilo’s weegt aan het begin van deze eeuw onderschept en overgebracht naar het museum in Halle. Daar werd geconstateerd dat deze spectaculaire vondst echt was. Eerder waren er geruchten dat het om een vervalsing zou gaan. Geschat wordt dat de schijf 3600 jaar geleden is begraven, maar dat hij toen al honderden jaren gecirculeerd had. Met de schijf kan de zonnewende in winter en zomer nauwkeurig worden vastgesteld, net als het observatorium Goseck (Zuid Duitsland) en het complex in Stonehenge.

Zodra de eerste landbouwers in Europa aankwamen – Bojs is er van overtuigd dat landbouw niet vanzelf voortkwam uit een jagers/verzamelaars samenleving, maar dat immigranten deze nieuwe bestaansmogelijkheden binnen brachten – ontstond de behoefte zich te oriënteren in het jaar. Alleen dan kon men immers weten wanneer er gezaaid moet worden. Kennis van de maankalender is daarbij niet voldoende, aangezien ieder zonnejaar twaalf manen en dan nog elf dagen telt. Om deze oneffenheid weg te werken moet iedere drie jaar een schrikkel maanstonde worden toegevoegd, een dertiende maanronde. Maar hoe te weten wanneer het zover is? Het moet gebeuren wanneer een jonge maan van enkele dagen in het voorjaar dicht bij Pleiaden staat. De sterrengroep Pleiaden staat dus ook op deze schijf afgebeeld. En om te weten wanneer het voorjaar is, moet je het moment van de zonnewende kennen.

Bojs wijst iedere keer op de veelheid aan lijnen in haar bloed. Ze wijst op het belang van immigratie en vermenging met nieuwe groepen. Keer op keer beschrijft ze ook de vermoedens dat de huid van de Europeanen, die van oorsprong uit Afrika komen, pas in de loop van vele eeuwen licht is geworden; dat onze voorouders donker van huid waren. Enige ideologische lading kan dit boek niet ontzegt worden. Maar het blijft wetenschappelijk verantwoord. Bojs vertelt ook van haar ontmoetingen met wetenschappers die goed werk leveren, maar hier en daar toch doorslaan in ideologisch getinte interpretaties die niet op feiten of slechts op heel weinig feiten gebaseerd lijken te zijn. Of het nu om moedergodinnen of ideeën over volksaard gaat, het blijft doodeng en tegelijkertijd onvermijdelijk. We interpreteren nu eenmaal gegevens uit een grijs verleden en hoeveel er ook al bekend is, er is nog meer dat we niet weten.

Ik vond het een heerlijk boek om te lezen. Goed dat het ook, door de vertaling van Bertie van der Meij, beschikbaar is voor de Nederlandse markt. Het zou me niet verbazen als dit boek voor enige tijd een cultstatus krijgt voor studenten archeologie en erfgoedwetenschappen. Toen ik het mijmerend neerlegde, dacht ik aan een ander boek dat onder geologen en wandelaars in met name Engeland zo’n status heeft gekregen. Ook dat is een boek voor de leek die wat meer moeite wil doen om kennis te nemen van een vakgebied dat het zijne niet is. Ook dat boek werd geschreven door een vrouw en is een poging om persoonlijke betrokkenheid te verbinden met wetenschappelijke kennis. Het gaat over geografie, archeologie en geschiedenis van het landschap. Ik heb het over A Land van Jacquetta Hawkes, een boek uit 1951.

Hawkes-Hopkins (1910-1996) schreef haar leven lang graag populair wetenschappelijke betogen. Dochter van een Nobelprijs winnaar, trouwde in de jaren dertig met Christopher Hawkes, een archeoloog die verbonden was aan het British Museum en later hoogleraar werd in Oxford. Samen schreven ze een boek over de prehistorie van Groot Brittannië. In 1953 huwde ze J.B Priestley, in zijn tijd een van de meest vooraanstaande roman- en toneelschrijvers van zijn land. Ze was bevriend met beeldhouwer Henri Moore, die voor A Land afbeeldingen maakte.

A Land, gaat niet op de eerste plaats uit van mensen en de persoonlijke geschiedenis, zoals bij Bojs. Hier is de aarde, het land, het onderwerp. Gezien in de tijd waarin het boek geschreven werd, net na de Tweede Wereldoorlog, kan men zich indenken dat dit een populair uitgangspunt was. Bojs’ behoefte om te wijzen op onze gemengde afstamming en immigratie zegt meer over de vragen van onze tijd. Bojs hamert er op dat we allemaal van zwarte mensen afstammen en dat immigratie in de geschiedenis een positieve rol gespeeld heeft. Hawkes voert een koorddans uit tussen patriottisme en  een holistische visie op de ontwikkeling van haar land.

A Land is een leesbaar boek gebleven, ook na meer dan een halve eeuw, ondanks een gedistingeerd conservatisme dat me soms doet lachen en soms irriteert. Het is nog steeds informatief en goed leesbaar en het getuigd van een immense liefde voor het onderwerp waar Hawkes over schrijft. Het is veelzeggend dat het boek recent in Groot Brittannië weer populair is en wordt herdrukt. Er blijkt uit dat men met gegevens uit een (ver) verleden alle kanten uit kan.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles