"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn liefste is op het land

Vrijdag, 15 april, 2022

Geschreven door: , Tibullus
Artikel door: Karl van Heijster

Huilen voor de dichte deur

[Recensie] De Romeinse dichter Tibullus leefde van ca. 54 – 19 v. Chr. Hij schreef eligies, klaagzangen waarin hij hunkerde naar een onbereikbare liefde, of zijn afkeer ventileerde van hebzucht en oorlog. Er is weinig over hem bekend, zelfs zijn voornaam is niet overgeleverd. Het enige wat we zeker weten, is dat hij behoorde tot de kring dichters rondom aristocraat Messalla, één van de belangrijkste generaals van Octavianus, later keizer Augustus. Hij liet twee dichtbundels na. De eerste verscheen in 27 v. Chr., de tweede is waarschijnlijk onvoltooid gebleven. Zijn tijdgenoten zagen hem als de beste dichter van zijn tijd in zijn genre. 

Nu is er een nieuwe vertaling van Tibullus’ poëzie, Mijn liefste is op het land, van de hand van historicus Mieke de Vos. Tibullus schreef in het eligisch distichon (een combinatie van de dactylische hexameter en de dactylische pentameter), maar de de vertaling is in vrije verzen. De Vos heeft, schrijft ze in haar inleiding, Tibullus’ stijl naar een hedendaagse context proberen om te zetten: “kort en bondig zoals in het Latijn, met aandacht voor de bij Tibullus zo belangrijke klankkleur, woordherhalingen en assonanties.” Het geeft de poëzie, alle verwijzingen naar de Romeinse goden ten spijt, een heel moderne smaak. In hoeverre de vertaling het Latijnse origineel recht doet, kan ik niet beoordelen, maar één ding is zeker: er is aan geen enkele regel te merken dat het dichtkunst van twee millennia geleden betreft.

Tibullus’ taalgebruik is helder en zonder franje, maar toch is zijn poëzie allesbehalve eenvoudig. Deels komt dat doordat zijn gedichten een stuk langer zijn dan wat we tegenwoordig gewend zijn. Zijn gedichten beslaan, in tegenstelling tot veel moderne poëzie, meestal meerdere pagina’s. Daarin schakelt schakelt de dichter van pijnlijke overpeinzingen over de liefde naar een fantasie van een volmaakt, landelijk verleden. Het ene moment spreekt hij zijn geliefde toe, het andere moment haar man, zonder overgang, dan roept hij de goden aan – meestal Amor, Cupido of Venus, om begrijpelijke redenen. 

Eén goed voorbeeld daarvan vinden we in het tweede gedicht van zijn eerste bundel. Ik zal er de eerste drie strofen van bespreken – want de dichtregels zelf zeggen nu eenmaal meer dan wat een samenvatting zou verbloemen. Het gedicht begint zo:

Nederlandse Natuurkundige Vereniging

“Ik wil wijn! Ik wil dit nieuwe verdriet verdrinken,
me afgemat overgeven aan een diepe slaap.
Wek me niet, want als Bacchus mijn brein benevelt,
vindt mijn ongelukkige liefde tijdelijk rust.
Want mijn liefste is wreed onder bewaking gesteld,
haar deur zit dicht en is stevig afgesloten.”

(Let op de hypnotiserende alliteraties en assonanties, bijvoorbeeld in de eerste en de derde regel!) Tibullus begint zijn gedicht met een uitroep, zijn zelfdestructieve verlangen giet hij als het ware uit op de pagina. In de vijfde en zesde regel leren we waarom. Maar vóór we daar aankomen, spreekt hij iemand aan, hij wil niet gewekt worden. Tot wie spreekt hij? Iemand nabij hem, niemand in het bijzonder? De lezer, misschien? Tibullus vervolgt:

“Deur van een harde meester, moge de regen je ranselen,
moge Jupiters bliksemschicht je raken!
Lieve deur, laat je vermurwen door mijn klaaglied,
ga straks stiekem open zonder knarsen.
Weerkaats alles wat ik je in mijn wanhoop toewens
terug naar mijn eigen hoofd, ik smeek je.”

Nu richt de dichter zich tot de gesloten deur waar zijn liefste zich achter bevindt – een bekend thema in de Romeinse eligie, overigens. Hij begint met een verwensing in de eerste twee regels, maar maakt een bocht van 180 graden in de derde en vierde. Weg is zijn harde toon, plots is hij poeslief. In de vijfde en zesde regel lijkt hij zichzelf te vervloeken om zijn oorspronkelijke uitbarsting, gefrustreerd met zijn onvermogen zijn rauwe emoties vóór zich te kunnen houden.

“Denk aan toen ik je versierde met mijn zachte stem,
je behing met verse bloemenkransen.
Delia, wees niet bang om je bewakers te misleiden,
vat moed! Venus helpt wie sterk is.
Als een jongeman het huis binnensluipt en een meisje
de afgesloten deur ontgrendelt, dan lacht zij.”

Ongemerkt wendt Tibullus zich in de eerste twee regels van deze strofe ineens tot zijn liefste, die nu voor het eerst een naam krijgt: Delia. – Dat, of hij moet haar deur behangen hebben met bloemenkransen, een wel erg gewaagde manoeuvre voor iemand die de vrouw van een ander verleidt! Ook de laatste twee regels zijn interessant, want wie lacht er precies? Is het Venus, die de moedige Delia helpt, of Delia zelf, die lacht om haar minnaar weer te zien? 

Tibullus’ poëzie zit vol met zulke spannende ambiguïteiten. Het maakt Mijn liefste is op het land een absolute aanrader – natuurlijk voor liefhebbers van Romeinse literatuur, maar net zozeer voor moderne poëziefanaten. Tibullus’ gedichten hebben nog niets aan hun zeggingskracht ingeboet, en Mieke de Vos weet met haar vrije en toch zo geconcentreerde vertalerspen zijn gedichten op prachtige wijze te ontsluiten voor een modern publiek. Huilen voor een dichte deur was nog nooit zo meeslepend.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles