"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn liever Calpurnia. Romeinse vrouwenportretten

Zondag, 14 juni, 2020

Geschreven door: Plinius, Vincent Hunink
Artikel door: Marijke Laurense

Lofzang op de Romeinse vrouw

[Recensie] Een smachtende minnaar die wakker ligt met het beeld van zijn geliefde voor ogen. Wiens voeten hem naar haar slaapkamer voeren, ook al weet hij dat ze de stad uit is. Waardoor hij voor een dichte deur staat en zich toch een beetje afgewezen voelt. Zich dan maar op zijn werk stort, in de hoop dat dat enorme gemis aan zijn liefste tot rust brengt. Haar hartstochtelijke brieven schrijft, waarin hij haar smeekt hem elke dag terug te schrijven. Roerend. Maar niet bijzonder, zult u zeggen. De mensheid zal niet gauw ten onder gaan aan een gebrek aan liefdespost.

Toch zijn geen alledaagse liefdesbrieven die de Romeinse schrijver en politicus Plinius de Jongere in het jaar 107 aan zijn echtgenote Calpurnia schreef, toen zij na een miskraam de zomer in een villa in Campania doorbracht om weer wat op gewicht te komen. Ze zijn ongewoon omdat, zoals indertijd in hoge Romeinse kringen gebruikelijk, hun huwelijk gearrangeerd was en gloedvolle liefde tussen echtlieden bepaald niet vanzelfsprekend was. Sterker nog: het was zelfs hoogst ongepast om zulke gevoelens te uiten. Zo was er ooit eens een senator uit de senaat gezet omdat hij – o jee! – zijn vrouw op klaarlichte dag in het bijzijn van zijn dochter een kus had gegeven. Plinius daarentegen schaamde zich er niet voor om een aantal van zijn liefdesbrieven aan zijn vrouw te publiceren.

Daarnaast zijn het bijzondere brieven omdat het, zoals dat nu heet, om een kindhuwelijk ging. Hij was achtendertig en al tweevoudig weduwnaar toen hij met de veertien- of vijftienjarige Calpurnia trouwde – volgens de wet waren meisjes indertijd zelfs al op hun twaalfde huwbaar. Wat Calpurnia er zelf van vond, is onbekend: haar kant van de correspondentie is spijtig genoeg niet bewaard gebleven. Maar als we Plinius mogen geloven, was ze ook dol op hem: ze aanbad hem, schrijft hij, ze leerde zijn gedichten uit haar hoofd, zette ze op muziek, woonde (achter een gordijntje) zijn lezingen bij en sliep die zomer daar in het verre Campania met zijn boeken in haar armen.

Een gelijkwaardige relatie was het natuurlijk niet: hij was de prestigieuze en wijze leermeester en beschreef haar als een gretige leerlinge, zuiver van geest en waardig in haar ontwikkeling. Erg praktijkgericht was zijn onderwijs helaas niet altijd, zo blijkt uit zijn brieven aan haar tante en grootvader, waarin hij zich bij hen (jazeker!) verontschuldigt voor haar miskraam. Jong meisje als ze was, schrijft hij, wist ze namelijk niet dat ze zwanger was, waardoor ze een paar niet nader genoemde voorzorgsmaatregelen achterwege had gelaten. Waarbij opvalt dat hij het verlies van de baby verdrietiger te vinden voor zijn naar nageslacht snakkende schoonfamilie en zichzelf dan voor haar.

Boekenkrant

Plinius zou uiteindelijk nog het beroemdste worden om zijn brieven aan de Romeinse historicus Tacitus over de uitbarsting van de Vesuvius in het jaar 79, waarbij zijn oom en adoptievader Plinius de Oudere het leven liet. In de bundel Mijn lieve Calpurnia blijft hij dichter bij huis, met de vierentwintig brieven die hij rond het jaar 100 schreef over (en soms ook aan) enkele vrouwen uit zijn naaste familie- en kennissenkring. Waarmee we indirect een indruk krijgen van de beslommeringen van de Romeinse vrouwen, voor zover ze zich althans bevonden in het blikveld van deze vertrouweling van keizer Trajanus.

De drie overigens maar korte brieven aan Calpurnia zijn het gevoelige middelpunt van de bundel. Zeker zo interessant zijn de brieven aan of over Romeinse dames die de uitzonderlijk rijke Plinius uit achting voor hun familie uit de schulden hielp of anderszins matste. Of aan wie hij, zoals zijn voormalige voedster, maar zo een landgoed ter waarde van een ton kon schenken. Of een aanbeveling deed voor een docent die de gevaarlijk knappe zoon van een oude familievriendin niet alleen de welsprekendheid, maar vooral normen en waarden kon bijbrengen.

Ook uit negen vrouwenportretten blijkt dat Plinius, anders dan bijvoorbeeld Tacitus of de satiricus Juvenalis, opvallend positief is over vrouwen, stelt classica en historica Emily Hemelrijk in haar mooie inleiding op de bundel. Plinius’ vrouwen zijn liefhebbende echtgenotes, goede moeders, toonbeelden van deugdzaamheid, moed en standvastigheid, aan wie ook mannen een voorbeeld kunnen nemen. Zoals aan de bewonderingswaardige Arria, die haar zieke man de dood en uitvaart van hun zoon verzweeg en hem voor zou doen hoe hij eervol kon sterven. Of van een grootmoeder die haar geld uiteindelijk toch maar naliet aan haar kleinkinderen en niet aan de troep mimespelers die ze erop nahield.

Een authentiek stukje vrouwengeschiedenis? Nee, dat niet. Oké, Plinius was een vrouwenvriend en indirect komen we het een en ander te weten over het erf- en huwelijksrecht en de toenmalige ideeën over liefde, emotiebeheersing en vrouwelijke (en mannelijke) waardigheid. Maar Hemelrijk wijst er ook op dat de door hemzelf al gepubliceerde (en daartoe zorgvuldig bewerkte) brieven vooral bedoeld waren om zijn eigen gulheid, edelmoedigheid en voortreffelijkheid als echtgenoot en schoonzoon te etaleren.

Vanuit haar recente onderzoek naar de maatschappelijke positie van vrouwen in het Romeinse Rijk betrapt ze hem er bovendien op dat hij vrouwen soms kleiner maakte dan ze geweest moeten zijn. Zo zet Plinius Calpurnia neer als een kind dat hij nog in alles moet onderwijzen, terwijl ze op het moment toch echt al achttien was en van huis uit ook al de nodige literaire en muzikale scholing moet hebben meegekregen. Verder vergeet hij te vermelden dat die rijke grootmoeder wel wat meer deed dan dammen met mimespelers: uit inscripties blijkt dat ze de stad Casinum (het huidige Cassino) een amfitheater en een tempel schonk, een vervallen theater liet herstellen en banketten voor de hele stad kon organiseren.

Valt er voor de lezer na zo’n complete inleiding en met alle toelichting van meestervertaler Hunink dan nog wel iets te ontdekken aan de brieven zelf? Gelukkig wel. Zorgvuldig gekozen, heldere woorden, medeleven, het vanzelfsprekende respect voor de eer van de lezer en die van de schrijver zelf, publieke en toch soms heel intieme brieven. We schrijven ze zelf misschien nauwelijks meer, maar kunnen ons nu in elk geval even verlustigen aan deze vierentwintig fraaie van Plinius.

Eerder verschenen in Trouw en op Marijke Laurense