"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mijn strijd 6 - Vrouw

Zondag, 28 januari, 2018

Geschreven door: Onbekend
Artikel door: Karin de Leeuw

Boeken over kracht en zwakte

[Essay] De afgelopen jaren waren er aanslagen in Europa en zagen we beelden van belegerde steden in het Midden–Oosten. Velen vragen zich af wat de komende tijd ons zal brengen. In die onrust zoeken sommigen overzicht en inzicht. Voor een individu, staan de in de tijd, is dat soms moeilijk dat overzicht te krijgen. Meer dan een beschouwing of een politiek commentaar kan een verhaal ons soms een richting wijzen. Zo werden boeken als de Max Havelaar van Multatuli, Der Zauberberg van Thomas Mann en The GroupT van Mary McCarthy − om maar eens een paar voorbeelden te noemen − bakens in de woelige zee van de dagelijkse actualiteit. Wie weet echter welke boeken op dit moment de tijdgeest vertolken? Welk verhaal opent je de ogen?

De afgelopen jaren was er sprake van een toename van het aantal auteurs met een immigranten-achtergrond. Ze schrijven zowel over hun land van herkomst als over hun ervaringen als nieuwkomer. Özcan Akyol bijvoorbeeld maakte met zijn debuut in 2012 indruk door de wijze waarop hij beschreef hoe een zoon tussen wal en schip raakt van de westerse samenleving en de autoritaire, maar weinig betrokken opvoedstijl van een Turkse vader. In 2016 vulde hij het beeld aan met een tweede (autobiografische) roman: Turis.[i]

Verhalen over nieuwkomers vanuit de hoek van autochtone auteurs lijken er minder te zijn. Als er dan al een ‘vluchtelingenroman’ van deze groep verschijnt, gaat het vaak om een verhaal waarbij de schrijver in de huid van een allochtoon is gekropen. Zo verscheen begin 2016 een prachtige roman van Annelies Verbeke: Dertig dagen.[ii] Ze kreeg voor dat boek medio september van dat jaar zelfs de Opzij literatuurprijs voor. In het boek was de hoofdpersoon een Senegalese huisschilder en werd zijn hulp aan vluchtelingen bij Calais zijn Waterloo.

In de meeste gevallen echter blijft de rol van vluchtelingen in boeken van Europese auteurs beperkt tot een losse scene, meestal verbonden met een sfeer van crisis en dreiging. Voor een heroriëntatie is deze productie niet voldoende. Hoe interessant ook, deze boeken helpen slechts om de zijde van de ander iets beter te begrijpen. Om een overzicht te krijgen en op eigen positie te reflecteren heb je hieraan te weinig houvast.

Boekenkrant

Michel Houellebecq

In 2015 verscheen de prikkelende roman Onderworpen (Soumission) van het Belgisch-Franse enfant terrible Michel Houellebecq.[iii]  Houellebecq is een geboren luis in de pels. En met Onderworpen blijkt hij die rol weer helemaal uit te spelen. Hij beschrijft de Franse presidentsverkiezingen in een toekomstig jaar. Alle traditionele politieke partijen hebben hun geloofwaardigheid verloren. Slechts het Front National en de Moslim Broederschap zijn overgebleven. Om te voorkomen dat uiterst rechts aan de macht komt, kiest het electoraat voor de moslims.

Houellebecq belicht het proces vanuit het perspectief van een hoogleraar letterkunde van de Sorbonne. Het is geen florissant portret van deze man dat hij tekent. De hoogleraar is goed in zijn vak, maar niet bevlogen. Zijn positie is hem min om meer toevallig komen aanwaaien. Ook in zijn privéleven neemt hij geen wilskrachtige beslissingen. Hij heeft liever ieder jaar een nieuwe vriendin dan dat hij een vaste verbinding met wie dan ook aangaat. Zijn tijdelijke partners kiest hij uit zijn, ten opzichte van hemzelf steeds jonger wordende, studenten. In politiek is hij niet geïnteresseerd. Zelfs net voor de verkiezingen let hij niet op wat er in zijn land gebeurt. En wanneer zijn laatste vriendinnetje, de joodse Myriam, met haar familie naar Israël vertrekt, kort na het aan de macht komen van de Moslim Broederschap, heeft hij daar ook al geen mening over. Op levensbeschouwelijk vlak maakt hij sowieso slechts defensieve keuzes: hij is atheïst uit gebrek aan betrokkenheid bij wat dan ook. Kortom, Houellebecq schetst het beeld van een decadente westerling, een man die zich vrij waant maar slaaf is van zijn lamlendigheid en van de teloorgang van het Avondland. Het is een visie die Houellebecq al lang verspreidt. De thema’s ondergang, decadentie en verrotting lopen als een rode draad door zijn romans.

Wat er na de machtswisseling gebeurt, wordt in Onderworpen op kluchtige wijze beschreven. Wie geen ruggengraat heeft, is gewillig slachtoffer van indoctrinatie en materiële verlokkingen. Saoedisch geld smeert het raderwerk van de nieuwe maatschappelijke orde en brengt de inmiddels ontslagen hoogleraar in een faustiaanse positie. Voor een riant salaris en het vooruitzicht op een aantal jonge echtgenotes overweegt hij zich te bekeren.

Het beeld van de politieke impasse en het gebrek aan engagement in de westerse wereld is beklemmend. Toen ik in het voorjaar van 2016 een toneelbewerking van het boek bekeek in de Amsterdamse Schouwburg was het stil in de zaal.[iv] Je zag de toeschouwers geconcentreerd nadenken. Nog meer dan dat hij waarschuwt voor de islamitische invasie, houdt Houellebecq de westerling een spiegel voor: bezin je eens op eigen cultuur en waarden en draag ze met je mee. De schrijver zelf zal overigens zo’n interpretatie ontkennen. Hij moraliseert niet. Hij wenst zijn lezers slechts wakker te schudden en neemt iedereen op de hak. Want ook van de Arabische man met zijn twee echtgenotes, die de hoofdpersoon in de trein tegenkomt, schept hij een lachwekkend beeld. De eenzaamheid van deze getormenteerde zakenman, die fungeert als oppas voor twee puberende kindvrouwtjes, is net zo groot als die van de hoogleraar met zijn losse, jonge vriendinnen.

De figuren in de roman van Houellebecq zijn schetsmatig. Het zijn geen karakters, maar hun eigenschappen zijn gemeenplaatsen. Het is alsof je naar mensen en gebeurtenissen zit te kijken op een terrasje: je kent de mensen niet. Ze hebben niet meer diepte dan de rol die ze op dat moment spelen. De hoogleraar wordt aangeduid met de naam François, een veralgemenisering als Jan, Piet of Klaas in onze taal. Daarmee wordt misschien nog wel het meest aangegeven hoezeer deze roman een ‘Elckerlik’ is.

Karl Ove Knausgård

Heel anders is dit in de vuistdikke boeken van de Noor Karl Ove Knausgård. Bij hem hebben alle personages namen, en wel de namen van mensen die echt bestaan. De auteur beschrijft in zijn zesdelige autobiografie zijn leven door gebeurtenissen tot in de kleinste details weer te geven. [v] En juist door die manier van werken kan de lezer in de gebeurtenis kruipen en die herkennen. Knausgård is geen schrijver die uitblinkt in beknopte, geconcentreerde beschrijvingen. Tijdens een bijeenkomst in januari 2016 in Amsterdam stelde hij zijn eigen werk tegenover dat van een dichter. De poëet filtert alle ruis weg en komt tot een constructie waarin ieder woord een overdachte plaats en een betekenis heeft. Daartegenover is het werk van Knausgård een stroom van woorden die in hun hoeveelheid een beeld schilderen als de vele kleuren en penseelstreken op een impressionistisch schilderij. Hij verzint niets, abstraheert niet, maar schrijft zoals hij de werkelijkheid beleeft. Daarbij kan het er genadeloos aan toe gaan. Het jengelen van kinderen, alcoholmisbruik van familieleden en de depressies van zijn echtgenote: het hele familieleven ligt op straat.

Het is niet verwonderlijk dat niet alle familieleden hiervan gecharmeerd waren. Toen het eerste deel uitkwam, dreigde een oom met een proces en de pers ging gretig met het privéleven van de familie Knausgård aan de haal. In Noorwegen kwam een debat op gang over de ethiek van dit type autobiografie: kun je dat eigenlijk wel maken? Waarom, vroeg menigeen zich af, koos de auteur er bijvoorbeeld niet voor om pseudoniemen te gebruiken?

Een ander gegeven bij de receptie van het boek is dat lezers kenbaar maken dat ze het levensverhaal van Knausgård vooral ook lezen als hun eigen verhaal. Velen gaat het helemaal niet om oom Gunnar, of om de koude, afstandelijke vader, of de huilende peuter John. Ze herkennen in de gedetailleerde beschrijvingen hun eigen leven. Hun identiteit als veertigers in de westerse samenleving, hun jeugd in nieuwbouwwijken, hun zwerftochten tijdens de adolescentie, de echtelijke verwikkelingen en de vreugde en afmatting van het ouderschap: het komt er allemaal in voor.

Knausgård geeft niet alleen feiten en handelingen weer. Hij beschrijft ook wat hij denkt. Een verslag over een rommelige familiedag wordt bijvoorbeeld onderbroken door een filosofische mijmering terwijl de jonge vader een sigaret rookt op het balkon van zijn flat. Lezers herkennen zich ook daarin: deze hoogopgeleide westerse man met een sociaaldemocratische achtergrond heeft zo af en toe zeer kritische gedachten over de samenleving die de generatie van zijn ouders tot stand heeft gebracht. Zo ergert hij zich wanneer hij bij de jaarafsluiting van de school van zijn dochtertje komt. Traditioneel vindt een dergelijke bijeenkomst in de Scandinavische landen plaats in een kerk en spreekt de dominee. Ging het daarbij in zijn jeugd nog om God en bijbelse verhalen, nu heerst een sfeer van respect voor ieders mening die zo ver is doorgeslagen dat aan geen godsdienst meer mag worden gerefereerd. Ook mag, in het kader van gelijke behandeling, geen verschil tussen mannen en vrouwen meer worden benoemd. Zelfs het zingen van het volkslied moet achterwege worden gelaten, omdat je identificeren met je eigen volk racistisch kan lijken.

Weliswaar langs een geheel andere weg, maar Knausgård komt uit bij eenzelfde punt als Houellebecq: we zullen ons moeten heroriënteren op onze eigenheid. Zoals we het nu doen, gaat er iets belangrijks verloren. Het verschil met Houellebecq is dat Knausgård op zoek gaat naar wat de kern is van de cultuur.

Min Kamp

Knausgård noemt zijn zesdelig werk: Min Kamp (Mijn strijd). Dat is een opmerkelijke keuze. De vergelijking met een ander autobiografisch boek ligt op de loer. In het zesde en laatste deel beschrijft hij hoe hij, onder meer door de ontdekking dat zijn grootvader een exemplaar van Hitlers’ Mein Kampf in bezit had, zich begon af te vragen wat er in dit meest verboden boek uit de westerse geschiedenis eigenlijk stond. In een uitgebreid essay binnen de roman analyseert hij de jeugd en jonge jaren van Hitler: hoe karakter en omstandigheden van invloed zijn geweest op diens verdere ontwikkeling. Hij besteedt, behalve aan Hitler, aandacht aan een aantal van diens generatiegenoten, jonge mannen die zichzelf ook een buitenstander voelden in de maatschappij: Franz Kafka en Knut Hamsun, bijvoorbeeld. Het verslag dat Hitler doet over het bestaan in de loopgraven van de eerste wereldoorlog legt Knausgård naast dat van Hitlers vriend Jünger en van de Engelsman Robert Graves. Hij ontleedt de taal en probeert de vinger te leggen op de plaats waar zinvol taalgebruik overgaat in clichés.

Ook hier is Knausgård zeer persoonlijk. Hij maakt een vergelijking tussen Hitler, die maar moeilijk zijn positie kan vinden in het Oostenrijk van het interbellum, en zijn eigen jonge jaren. Ook hij kon zijn koers moeilijk bepalen en was vaak genoeg bang om in een zwart gat te vallen. Net als Hannah Arendt oordeelde over Eichmann, is Knausgård van mening dat Hitler eigenlijk door en door gewoon was; zo gewoon dat we er bang van mogen worden.

Het verschil is echter dat Hitler een grens overschreed en de belichaming werd van een ideologie. Drie elementen stonden volgens de auteur centraal in de utopistische politieke beweging van de Nazi’s: het leven an sich zien als een goddelijke kracht; de dood verheerlijken als mooi en zinvol en: de individuele mens definiëren als iets willekeurigs en relatief waardeloos. Wanneer deze elementen, in holle, clichématige taal verwoord, bij de apolitieke massa resoneren, geschieden rampen. Van die constatering zou een waarschuwing uit kunnen gaan naar het heden.

De gevolgen van het onderuitgaan van de utopistische politieke bewegingen heeft verder strekkende gevolgen dan alleen de autoritaire, mensonwaardige regeringsvormen die ze baarden. Kunst en religie, die in wezen utopistisch van aard zijn, verkeren sindsdien in een crisis. Wie durft nog een weids vergezicht te schetsen, zonder het gevaar te lopen een volksmenner te zijn? Trek je deze lijn verder door dan zou tot de conclusie kunnen leiden dat kunst en religie niet langer geschikt zijn om als bakens te functioneren. Toch doet Knausgård daar nu juist een poging toe. Hij maakt ons deelgenoot van zijn zoektocht naar betekenisvolle inhouden van religie en cultuur. Hij noemt in zijn boeken echte mensen, met hun werkelijke namen, zoals ze gekend zijn bij God en de mensen. Een roman legt immers grenzen bloot en sociale structuren. In de krant is een bericht over een dode een objectief verschijnsel. In Min Kamp gaat het over wat de dood met iemand doet, met het lichaam van de overledene en met het leven van de auteur, de zoon.

Kunst, met name literatuur, kan een hulpmiddel zijn bij oriëntatie op onze cultuur. Bovengenoemde voorbeelden geven daarvan een indruk. Maar wie kant-en-klare oplossingen verwacht, is aan het verkeerde adres. Literatuur leent zich echter niet voor eenduidige antwoorden. Als die er waren, dan was er geen literatuur nodig.

Eerder verschenen in het tijdschrift Speling

[i]           Özcal Akyol, Eus. Een schelmenroman, Amsterdam 2012, en: Turis, Amsterdam 2016.

[ii]          Annelies Verbeke, Dertig dagen, Amsterdam 2016.

[iii]          Michel Houellebecq, Onderworpen, Amsterdam/Antwerpen 2015.

[iv]          Unterwerfung, uitgevoerd door het Deutsches Schauspielhaus Hamburg op 28 en 29 februari 2016 in de Stadsschouwburg te Amsterdam.

[v]           Karl Ove Knausgard, Mijn strijd Breda 2015. Uit het Noors vertaald door Marianne Molenaar.