"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Mohammed en het ontstaan van de islam

Woensdag, 1 juli, 2015

Geschreven door: Marcel Hulspas
Artikel door: Richard Kroes

Hulspas’ nieuwe boek

[Recensie] Opmerking vooraf: ik ken Marcel Hulspas persoonlijk en in de aanloop van het schrijven van zijn nieuwe boek – dat vandaag wordt gepresenteerd – hebben we met enige regelmaat gecorrespondeerd. Het zal u dus niet verbazen dat ik een drukproef van zijn boek gelezen heb.

Hulspas nieuwe boek is een biografie van de profeet Mohammed, ingebed in een breder geschiedkundig kader en met gebruikmaking van een kritische beschouwing van de bronnen. Een lastige klus, waarover hieronder meer, die heeft geresulteerd in een kloeke biografie van over de 600 pagina’s, dit keer zonder de tsunami aan voetnoten die zijn vorige boek wat moeizaam maakte, maar wel weer mét de grote aandacht voor details die je doorgaans niet aantreft in de standaard biografieën van de profeet. Het boek is opgezet in drie delen.

Deel één is wat mij betreft het beste en op zichzelf de aankoop van het boek al waard. Het biedt een uitgebreide beschrijving van de historische context waarin de islam is ontstaan. Hulspas neemt daar zowel in plaats, tijd als thematiek flink de ruimte voor. Deel één laat duidelijk zien dat de islam niet is ontstaan in een afgelegen woestijn-hoek van de wereld, maar in een regio die vollop meedeed met de wereldgeschiedenis. Het Byzantijnse rijk, het Perzische rijk van de Sassaniden, het christelijke koninkrijk in Ethiopië, het Joodse koninkrijk van Himyar in Jemen en diverse Arabische stammen en stamverbanden speelden daarin de hoofdrol en die worden elk door Hulspas ook belicht.

Ook de veelkleurige religieuze (voor)geschiedenis van het Arabisch schiereiland en zijn wijde omgeving komen ruimschoots aan bod. Dit is het enige publieksboek dat ik zo snel kan noemen dat bijvoorbeeld aandacht besteedt aan de profeet Mani, de stichter van het Manicheïsme, die – evenals Mohammed veel later – claimde het ‘zegel der profeten’ te zijn en de door Jezus beloofde ‘helper‘ (in de christelijke traditie de Heilige Geest).

Boekenkrant

Door die ruime aanpak is deel één wel een lastige leesklus. Hulspas springt regelmatig heen en weer in de tijd wanneer hij weer een nieuwe verhaallijn oppakt en noemt bijzonder veel namen van volkeren, stammen en personages. Een notitieblokje en een landkaart zijn geen overbodige luxe. Daar staat tegenover dat geen enkel publieksboek over het leven van Mohammed of het ontstaan van de islam zo uitgebreid ingaat op die context, die zéér relevant is voor het ontstaan van de islam.

Deel twee is de eigenlijke biografie (deel drie bevat de ‘nasleep’), waarin Hulspas het hoofdprobleem van elke biografie van Mohammed bij de horens vat, namelijk dat we eigenlijk niets over de man weten. De enige bronnen die we hebben, zijn wat losse en partijdige opmerkingen van christelijke schrijvers, waarvan we niet weten of ze wel goed geïnformeerd waren, de koran en de islamitische traditieliteratuur. De laatste zijn een eeuw of twee, drie later opgeschreven en je kunt dus gegronde twijfels hebben bij het gebruik ervan. De koran geldt in brede kring wel als contemporain, maar afgezien van de vraag of dat wel waar is, biedt deze als biografische bron vrijwel geen directe informatie over Mohammed.

Tot voor kort is dat altijd opgelost door de islamitische traditie min of meer voor waar te houden, aperte wonderverhalen en andere onzinnigheden er uit te filteren en de zo overgebleven ‘feiten’ met enig psychologisch inzicht te duiden. Biografieën als die van Karen Armstrong en Maxime Rodinson passen in die ‘school’, die tegenwoordig ‘naief’ genoemd wordt. De verhalen uit de islamitische traditie blijken namelijk vrijwel nooit betrouwbaar terug te voeren te zijn naar de tijd van de profeet zelf. Op zijn vroegst dateren ze van een eeuw later en vaak zelfs nóg later. Ze vertonen dan ook onderling behoorlijk wat tegenstrijdigheden.

Dat heeft geleid tot een reeks publicaties met andere, revisionistische ideeën, waarin zelfs de vraag ‘heeft Mohammed eigenlijk wel bestaan?’ niet werd geschuwd. Recent werk van de ons inmiddels ontvallen PVV-europarlementarier en Arabist Hans Jansen en het veelbesproken boek van Eildert Mulder en Thomas Milo, De omstreden bronnen van de islam, zijn daar een voorbeeld van. Hulspas’ boek zit daar ergens tussenin, met als meest opvallende kenmerk dat hij er van uit gaat dat Mohammed heeft bestaan en vooral: dat in de islamitische traditieverhalen en de koran betrouwbare informatie te vinden is over het leven van de man. De redenen voor die keuze licht hij nergens toe, op één opmerking na, waarin hij stelt dat het nu eenmaal het enige is wat we hebben.

Hulspas is kritischer in zijn behandeling van wat de bronnen ons bieden. Daarbij wordt hij geholpen door de wetenschap dat veel van de biografische verhalen achteraf zijn uitgevonden om bepaalde koranpassages te verklaren en van een historische context te voorzien. Ook van het gegeven dat de hele wereld rond de beginnende islam zich bediende van een verhalenvertellerscultuur, waarin hele andere regels golden ten aanzien van wat ‘waar’ was dan in de onze, maakt Hulspas dankbaar gebruik. Zo scheidt hij al onderzoekende en schrijvende het kaf van het koren.

De keuzes die hij daarbij maakt, zijn niet altijd even makkelijk te volgen. Hulspas is bijzonder sterk in het stellen van kritische vragen aan de bronnen, maar zijn antwoorden zijn lang niet zo overtuigend als hij denkt. Zo maakt hij – het is wél de eerste keer dat ik het tegenkwam in een publieksboek – melding van een religieuze hervorming die kort voor het optreden van Mohammed plaatsgevonden zou hebben in Mekka. Er is één bron: de – late – eerste biografie van Mohammed. Hulspas citeert een aantal behoorlijk cryptische passages, voorziet ze van een heldere en éénduidige interpretatie en weet de lezer op basis daarvan te vertellen wat de hervorming precies inhield.

Die hervorming is interessant, omdat ze aangeeft dat er mogelijk al monotheïstische tendensen aan de gang waren in Mekka ruim voordat Mohammed optrad. Dat is op zich al het vermelden waard, maar Hulspas gaat zelfs details reconstrueren en weet uiteindelijk te melden dat pelgrims vanaf die hervorming kleding dienden te dragen die gemaakt was van of tenminste leek op veren. ‘Veren’ is de letterlijke vertaling van een term uit de koran waarvan niemand weet wat er eigenlijk mee wordt bedoeld. Hulspas maakt er veren van door er andere citaten en zelfs Adam en Eva bij te halen en al die bevindingen in een schijnbaar logisch verband te plaatsen. Ik moet dan altijd denken aan de taalkundige die over vierduizend jaar de betekenis van ‘blonde rakker’ moet reconstrueren.

Dit is dan nog een klein detail, maar Hulspas weet het grootste deel van zijn verhaal zo op te bouwen: hij brengt korancitaten en biografisch materiaal uit de islamitische traditie bij elkaar, schept een logisch verband, plaatst wat kritische noten en bouwt op zijn interpretaties een verhaal dat hij met zelfverzekerdheid brengt. Mij begon het op een gegeven moment op te vallen: ‘ongetwijfeld’ komt 34 keer in zijn boek voor, ‘zo lijkt het’ 20 keer, ‘het lijkt erop’ 16 keer en zo zijn er vele variaties op die formulering die eigenlijk aangeven dat Hulspas hier hypotheses aan het formuleren is.

Dat is op zich niet erg, maar zijn hypotheses bouwen behoorlijk op elkaar voort. Interpretaties uit de ‘eerste laag’ vormen de input voor verdere interpretaties in een ‘tweede laag’ en zo verder. Het is een kaartenhuis, dat waarschijnlijk al instort al er maar een paar interpretaties onjuist blijken te zijn. En er doen zich nogal wat gelegenheden voor waar alternatieve interpretaties goed mogelijk zijn.

Zo past Hulspas onder andere het zogenaamde ‘gêne-criterium’ toe: een verhaal met een inhoud die eigenlijk te beschamend is voor de profeet, móet wel waar zijn. Zoiets zouden de gelovigen nooit hebben verzonnen. Het is een bekend criterium uit het Jezus-onderzoek. Uitgerekend in de islam is het gebruik van dat criterium twijfelachtig. Om te beginnen zijn traditieverhalen in later tijd vaak verzonnen om de voorouders van de verschillende partijen en facties in het zonnetje te zetten, desnoods ten koste van de profeet. Hulspas verwijst er zelf regelmatig naar.

Bovendien zijn er in de vroege islam groepen moslims geweest die Mohammed als profeet niet bijzonder hoog aansloegen: zijn functie was slechts die van ‘postbode’: het doorgeven van de boodschap, maar als mens stelde hij niet bijster veel voor. Jezus werd door deze moslims veel hoger aangeslagen. Ook uit die factie kunnen verhalen met een negatieve kijk op de profeet afkomstig zijn, zoals het verhaal waarin Mozes Mohammed steeds maar weer terugstuurt de hemel in om opnieuw met God te onderhandelen over het aantal gebeden per dag. Als Mozes niet had ingegrepen, hadden moslims nu 50 keer per dag moeten bidden…

Kort samengevat: ik ben niet overtuigd door Hulspas’ antwoorden in het tweede en derde deel. Toch heb ik het met plezier gelezen om twee redenen, de eerste noemde ik al: hij stelt zulke verdraaid leuke vragen en zet de lezer aan het denken. De tweede is dat Hulspas aandacht besteedt aan relevante details die je in geen enkele andere inleiding in het onderwerp tegenkomt, zelfs niet in die van Hans Jansen uit zijn normale periode. Het zijn er echt heel veel: een opsomming zou deze hele blogpost kunnen vervangen. Ik raad u het boek – als de materie u tenminste boeit – dus wel degelijk van harte aan.

Eerder verschenen op apoftegma.wordpress.com


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.