"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Moralist van de ontrouw. Jan Greshoff (1888-1971)

Woensdag, 11 september, 2019

Geschreven door: Annemiek Recourt
Artikel door: Arnold Heumakers

Of hij nou neerstreek in Kaapstad of New York, deze allemansvriend stond altijd in het middelpunt

De schrijver en uitgever Greshoff, belangrijk in de eerste helft van de 20ste eeuw, schreef vooral om “een bepaalde groep vaderlanders te ergeren”. Zijn biografie is geschreven met veel empathie en historisch besef.

[Recensie] Goed dat er biografen zijn. Ik denk niet dat ik de afgelopen maanden veel aan Jan Greshoff (1888-1971) zou hebben gedacht, als Annemiek Recourt niet zijn biografie had geschreven. Uit de boekhandel is hij allang verdwenen, zoals de meeste dode schrijvers. In mijn boekenkast, waar toch menigeen op papier overleeft, kwam ik alleen Uitnodiging tot ergernis tegen. Een keuze uit eigen werk uit 1957, met een inleiding van Leo Vroman. Intrigerende titel overigens. Wie probeert zijn lezers nu te lokken met ergernis? De titel van Annemiek Recourts biografie luidt: Moralist van de ontrouw. Ook niet gek. De meeste moralisten zullen eerder trouw aanbevelen. Wat had Greshoff met ergernis en ontrouw?

De typering ‘moralist van de ontrouw’ blijkt afkomstig te zijn van Dick Binnendijk (ooit een vermaard letterkundige, nu volkomen vergeten) en slaat op Greshoffs veelzijdigheid en non-conformisme. Ambivalentie en onrust tekenden hem. Hoewel zelf van keurig burgerlijke afkomst, kreeg hij het benauwd van de bekrompen burgerlijkheid in het verzuilde Nederland. Op de vraag waarom schrijvers schrijven, antwoordde Greshoff dat hij onder meer schreef “ten einde een bepaalde groep vaderlanders te ergeren”. Dat lukte kennelijk zo goed, dat het hem een reputatie als enfant terrible opleverde en een – ongetwijfeld ironisch bedoelde – titel voor zijn bloemlezing.

Apartheid

Hereditas Nexus

Eerlijk gezegd is die reputatie nu niet goed meer na te voelen. Ook het non-conformisme verandert met de jaren. Of het zou ook toen al moeten zijn gegaan om Greshoffs elitaire opvatting van literatuur, zijn verering van Action Française-voorman Charles Maurras, zijn aanvankelijke sympathie voor Mussolini of zijn stilzwijgen in de jaren vijftig en zestig over de apartheid – hij woonde toen, na in 1939 Europa te zijn ontvlucht, in Zuid-Afrika. Dergelijke ideeën kunnen lezers nog altijd doen steigeren, zij het niet Annemiek Recourt (1981). Zij gaat er vanzelfsprekend uitvoerig op in, maar om Greshoffs persoon en positie te verduidelijken, niet om hem politiek correct te kapittelen.

Deze houding typeert de hele biografie, die met veel empathie en historisch besef is geschreven, zonder dat het een hagiografie is geworden. Greshoffs portret maakt een alleszins faire indruk. De schaduwzijden worden niet verbloemd, maar je begrijpt ook heel goed waarom hij (ondersteund door zijn immer loyale echtgenote Aty, iets wat de biografe discreet onderstreept) zo belangrijk heeft kunnen worden in de literaire wereld van de eerste helft van de vorige eeuw.

Zelf zag hij zich allereerst als dichter en tot in de jaren vijftig bleef zijn poëzie populair. Toch is het niet als dichter dat hij de literatuurgeschiedenis heeft gehaald. In Jacqueline Bels standaardwerk Bloed en rozen, dat de periode 1900-1945 bestrijkt, komt Greshoff veelvuldig voor in de index. Wat alleen ontbreekt, is een aparte behandeling van zijn ‘parlando-poëzie’, of van zijn proza. Hier wreekt zich het feit dat hij niet één centraal meesterwerk heeft nagelaten (zoals Du Perron met Het land van herkomst) dat in aanmerking komt voor een ‘klassieke’ status.

Allemansvriend

Herinnerd wordt Greshoff als criticus, als tijdschriftredacteur, als journalist, als uitgever van bibliofiele edities, als intermediair voor de Franse, Vlaamse en Zuid-Afrikaanse literatuur, als stimulator en inspirator van anderen (van Willem Elsschot tot Annie M.G. Schmidt) en niet te vergeten als vriend. Bijna iedereen die er destijds toe deed in de literaire wereld (Van Schendel, Ter Braak, Du Perron, Roland Holst, Bloem, Marsman, Van Eyck en vele anderen) was met hem bevriend. Zijn talent op dit gebied moet groot zijn geweest, al was hij gezien zijn reputatie als pestkop en polemicus zeker geen allemansvriend.

In een biografie is dat nog niet zo makkelijk te vangen. Het blijkt vooral indirect, doordat overal waar Greshoff neerstreek, in Brussel, Kaapstad of New York, al gauw een vriendenclubje ontstond met hem als middelpunt. Recourt noemt hem ergens een “man die uit niets anders bestaat dan literatuur”. Ja, de literatuur vormde steeds de verbindende schakel, maar wat vast ook meespeelde was een gedeeld gevoel van uitverkorenheid en bijzonderheid. Een echo van de door Greshoff hevig bewonderde en inderdaad schitterende roman Les pléiades (1874) van graaf Joseph Arthur de Gobineau, waarin de lof wordt gezongen van een kleine verheven vriendenschare, een geestelijke aristocratie. In zijn vele literaire vriendschappen moet hij iets soortgelijks hebben gezocht en gevonden.

‘Anti-modernes’

Net als Maurras was Gobineau (die vooral bekend is geworden als de geestelijke vader van het moderne racisme) een man van rechts. Hetzelfde geldt voor Greshoff, die je zou kunnen rekenen tot de ‘anti-modernes’ over wie de Franse literatuurwetenschapper Antoine Compagnon in 2005 een geweldig boek schreef: zij waren tegen alles waarvoor de moderniteit staat (industrialisatie, commercie, democratie), alleen niet in literair opzicht. Denk aan vernieuwende en tegelijk aartsreactionaire schrijvers en dichters als Baudelaire, Flaubert of Eliot. “Greshoffs poëzie is vernieuwend, maar niet experimenteel”, schrijft Recourt, die ook zijn lauwe reacties op Van Ostaijen en de Vijftigers memoreert. Greshoff nam een soort tussenpositie in, net als in de politiek. Want zie, in de jaren dertig ontpopte hij zich – in weerwil van zijn liefde voor de latere collaborateur Maurras – als een van de felste tegenstanders van Hitler en het nazisme. Een mooi voorbeeld van de ‘ontrouw’ van deze onorthodoxe moralist.

Zijn einde heeft daarentegen iets ontluisterends: enerzijds wanhopig geklaag over het culturele verval van Europa en het ‘onland’ Holland, anderzijds chagrijn omdat hem bij alle eerbetoon de orde van de Nederlandse Leeuw onthouden bleef. Intussen wijst het eerbetoon wel op de grote, tegen die tijd alom erkende betekenis die Greshoff voor de Nederlandse literatuur heeft gehad.

In de biografie neemt deze betekenis de vorm aan van een aaneenschakeling van contacten met collega-schrijvers, uitgevers en mederedacteuren, van boeken, bundels, tijdschriften en kranten, van vriendschappen, rivaliteiten, reizen, verhuizingen, depressies, geldzorgen en wat al niet meer. Soms wordt het in al zijn gedetailleerdheid iets te veel van het goede, al biedt de levendige stijl krachtig tegenspel. Daarbij komt: hoe zou je het leven van een belangrijk schrijver die het niet in de eerste plaats van zijn werk moet hebben, anders en beter recht kunnen doen?

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op Arnold Heumakers