"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Nachtlus

Dinsdag, 28 maart, 2023

Geschreven door: Jeroen Messely
Artikel door: Elisabeth Francet

Weigering van de eeuwige wederkeer

[Recensie] Op het omslag van Nachtlus, het poëziedebuut van de West-Vlaming Jeroen Messely, prijkt Nocturne in Black and Gold – The Falling Rocket van James Whistler, een hoogtepunt van het estheticisme in de schilderkunst. Resoluut “de graatmagere dageraad” afwijzend, duikt Messely onder in de nacht. Nachtlus bevat zes delen, met Franse titels die expliciet verwijzen naar taal (‘La Langue’, ‘Les Mots’) of naar de lusvorm als symbool voor eeuwige wederkeer (‘Boucle de nuit’). Behalve een raadselachtig bouquet van droomfragmenten, muziekflarden en impressies van kunstwerken is deze bundel ook een feestdis van gefileerde taal en een queeste naar ‘le mot juste’.

Reeds het openingsgedicht (‘Tongriem’) maakt duidelijk dat we poëzie op het scherp van de snede mogen verwachten. “Ik heb de woorden van mijn tongriem gesneden/ woorden nagelaten, opgeslepen door het glas van mijn ogen/ vastgeroest in het telraam van mijn oren”. Messely leidt woorden, klanken en beelden alle kanten op, ontzegt ze de lusvorm en weigert constellaties na te bootsen. Hij waakt ervoor dat de taal niet gaat klonteren. Hij wil het zicht niet beperken door inzicht. “Het beeld moet bloeden.” Hoewel zijn overladen lyriek na verloop van tijd best vermoeiend wordt, hoeft die niet zwaar op de hand te zijn. Veel hangt af van de houding van de lezer: het enigmatische kan ook uitdagend, spannend zijn, als verdwalen in de tuin der lusten.

Vervlogen Kindertijd
“Een kleuter geeft haar pony fluks de sporen./ Het kleine beest heeft te kortstondige poten/ voor de grote koortsachtige stal van de nacht”, begint het titelgedicht. Bij het licht van een volrijpe maan, door de blinden in repen gesneden, probeert de dichter de contouren van een vervlogen kindertijd te schetsen en afscheid te nemen van een verloren geliefde. “Hoe zij kijkt: lichtvaardig als een sibille”. Is het een vrouw, een dier, mogelijk de taal zelf? Exotische woordenparen maken in Messely’s universum (pot)sierlijke dansjes en zetten je voortdurend op het verkeerde been.

Nog raadselachtiger wordt het in een volgend deel. Messely weigert halsstarrig ook maar iets uit het spectrum te snoeien. Zoals in ‘Kalender’: “Wie keldert het fregat vergetelheid?/ Wie pulkt de kalender van tussen de kaken van de haaien?” In ‘Het Zuiden’ lijkt de dichter finaal het noorden kwijt: “mijn afwezige kern kan in elke hemisfeer uitwaaieren”. Messely wenkt, daagt uit, giet bijna de woorden door een trechter in je mond: “Drink je lazarus aan mijn woorden”. De lezer zal op z’n minst de teugels van de conventie moeten laten vieren.

Kookboeken Nieuws

Lusvorm
Wat er niet allemaal te zien is in een werk van Kandinsky, Pollock of straatfotograaf Winogrand! Messely nodigt uit om op het internet op zoek te gaan naar de – veelal abstracte kunstwerken die hem inspireerden. In “wilde beelden” (die hij weigert te temmen) herkennen we de lusvorm; in andere beelden iets wat die vorm net doorklieft of doet uitwaaieren. Messely laat de taal in deze heidense bundel ontaarden, vormt er nieuwe sterrenbeelden mee in de donkere nacht. Niet geheel onverwacht stormen vervolgens, als vuurpijlen van goud in de nacht, ‘Drie ruiters’ (Pathos, Eros en Tanathos) voorbij. Zij passen perfect in Messely’s lyriek.

Aan het woord in Nachtlus is onmiskenbaar ook een ego dat de confrontatie met zichzelf aangaat (“Je beseft, het zelf is een achtergelaten werf”), weifelend tussen berekening en overgave (“Elk ego blijft efemeer en woorden/ makkelijk te halveren”). In ‘I.M. Achille van den Branden’, het pseudoniem waaronder Jeroen Messely in een vorig leven honderden recensies schreef, manoeuvreert hij zijn alter ego, “ooit immuun voor de modegrillen van zijn standplaats”, rigoureus naar de winterslaap.

In de laatste gedichten gloort de ochtend. Het ‘dageraadsgedierte’ verschijnt. Met lede ogen aanschouw je het ronden van de nachtlus – waande ook jij je even vrij? – en, bij daglicht, de taal: “weer onzegbaar een cachot”.

Eerder verschenen op Poëzieclub