"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Negen raven

Donderdag, 10 maart, 2011

Geschreven door: Willem Jardin
Artikel door: Daan Stoffelsen

De dood en het schema

Misschien is dat wel de grootste gemene deler: de nabijheid van de dood. Want het decor, de tijd, de plaats, de personages, hun leeftijd, geslacht, het perspectief en de toon – ze verschillen per verhaal in Willem Jardins tweede boek Negen raven. Maar niet de dood. Voor het meisje dat in ‘Glorietijd’ de veiligheid van een kruipruimte opzoekt, ver van haar ouders en haar demente, destructieve grootmoeder, de man die vanuit zijn DDR-grenstoren een hond in de Spree doodschiet – of nee, geen hond –, zelfs voor de gezichtsloze man die in het park zijn schepper tegenkomt is het einde nabij. Maar nog niet aangebroken. Beangstigende, kille verhalen zijn het, met een enkele geestige uitschieter, een paar al te simpele en een enkele hele knappe.

Knap, dat is ook de indruk die ik krijg van Jardins debuut Monografie van de mond op basis van de recensie van Karlijn de Winter en het schaduwjuryrapport van De Winter, Lotte Brugman, Laurens Ham en Bert Zuidhof. Knap, maar niet warm . Het knapste en meest verkillende verhaal is ‘Glorietijd’ (hier leest Jardin eruit voor), waarin het meisje continu in de tegenwoordige tijd vertelt over toen het nog goed was met oma, toen het slechter met haar ging en ze bij hen in huis moest komen, toen het mis ging, en toen het meisje in het kindertehuis was .

‘Alles gaat slecht, heel slecht. Ze komen eraan, ze willen me meenemen. Ik weet het zeker. Waar moet ik beginnen? Oma heeft haar ondergoed in stukken geknipt. Een halve vuilniszak vol. Ook twee jurken, midden in de nacht. Scharen zijn verboden in huis. Nog even en het is verboden om te praten. Je kunt haar altijd storen. Ze kan een nieuwe aanval krijgen. Er worden steeds meer woorden gebruikt die met oorlog te maken hebben. Ze komen eraan. Een nieuwe aanval. Angsten van oude mensen. Ik ben op zoek naar een schuilplaats.’

Heel verontrustend, tot de laatste woorden toe. Wát gaat er mis? Wie zijn de daders, wie de slachtoffers? Ik onthoud u de clou en daarmee een uitweiding over het thema, maar in ‘Glorietijd’ is de dood dichtbij. En er zijn in deze bundel genoeg andere verhalen, en andere personages, alle eenzaam, buitenstaanders, gekken, opgesloten of nog net niet, die de dood in de ogen kijken. Ernstig, niet altijd even angstig of woedend. Neem ‘Hond’.

Boekenkrant

Zoals de spanning van ‘Glorietijd’ verbonden is met de complexe psychologie van de verteller-hoofdpersoon, zo is die in ‘Hond’ platter, simpeler: een man draait door omdat hij jaloers is, en wel hierom.

‘Hij trekt zijn karabijn uit de gleuf, richt die op Beelitz, zijn armen trillen. De loop is een halve meter van zijn gezicht verwijderd. Als Beelitz nu zijn ogen opendoet, zit hij in Hohenschönhausen, Untersuchungshaft. Kremmer weet dat er bij hem thuis op de Kronacherstraße grote zwarte auto’s komen voorrijden met op de leren achterbank een hooggeëerde functionaris van de partij. Er wordt aangebeld, zijn vrouw Irmgard met haar smalle heupen in een gitzwarte kokerrok doet open, complimenten, genadige vrouw, Genossin. Ze drinken thee, praten over de idealen van het socialisme, daarna gaan ze naar zijn slaapkamer.
Kremmer komt dichterbij met zijn geweer.’

Met zoveel uitleg is de beklemming niet minder. Wat doet die figuur met zijn karabijn? Wie is er nu het slachtoffer, wie de dader? Zelfs als er een dode valt, is het de vraag wat eerder was; wat oorzaak, wat gevolg: de radeloosheid of de nabijheid van de dood.

Goede literatuur doet dat, vragen opwerpen. Maar goede literatuur overstijgt ook het schema, is complex, dwingt en wringt, verrast. Goede literatuur heeft ironische elementen, verwijst en becommentarieert, is meer dan een lopend verhaal met een onverwachte uitkomst. Wat dat betreft is niet elk verhaal in Negen raven een voltreffer. Het openingsverhaal, ‘Vrouw’, keuvelt, mist urgentie; ‘Sinaï’, waarin een geestelijk gehandicapt meisje ondervraagd wordt, is een plotloze schrijfoefening; het slotverhaal, ‘Raaf’, opent met een stroeve pagina die de militaire context erin ramt:

‘Zijn karabijn hing strak over zijn schouder, zijn oksels waren nat, hij had woest haar onder zijn helmhoed, was los van de beschaving. Midden op het pad bleef hij staan, maar passeren liet hij me niet. Wilde Perelaer me in de lange rij marechaussees naar achteren duwen?’

Het korte verhaal is geen makkelijk genre, maar ook binnen dit genre is het mogelijk subtiel te zijn, meer te suggereren, werelden op te roepen – niet met vette lijnen uit te zetten. Misschien is het daarom dat mijn voorkeur sterk uitgaat naar een van de laatste verhalen, ‘Clown’, dat de aanzet lijkt tot een volle, absurde roman, met een veelheid aan verhaallijnen, locaties en tijden, en een smakelijke hoofdpersoon. Net als ‘Glorietijd’ is het knap, maar bovendien is het warm – niet angst, maar nieuwsgierigheid bepaalt de spanning, en door de humor en het absurdisme krijg je sympathie voor de hoofdpersoon. En dat is een zeldzaamheid bij Jardins ernstige personages. ‘Clown’ is knap én warm – al blijft de dood nabij.

‘De zusters van het verzorgingstehuis noemen mij meneer Wesceline, Frans voor Wesseling. Mijn voornaam doet er niet toe. Als je zelfmoord gaat plegen doet het meeste er niet toe. Chemicaliën, die wel.’

Chemicaliën, en verbeelding.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Negen raven

Monografie van de mond