"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De sleutel

Dinsdag, 16 augustus, 2022

Geschreven door: Paul Claes
Artikel door: Quis leget haec?

Code en boodschap van poëzie

[Recensie] Met De Sleutel heeft Paul Claes Vijfentwintig gedichten van Noord en Zuid ontsloten, zo staat er op de voorkant. Noord en Zuid staat daarbij voor Nederlandse en Belgische gedichten en de sleutel of code, dat zijn er eigenlijk twee zo betoogt Claes;

“De eerste code is de intertekstualiteit. Alle literaire teksten zijn verweven met elkaar. Zelfs de allermodernste dichters schrijven in een traditie… Ze verwijzen naar voorgangers, volgen hen na of bekritiseren hen.”

Claes gebruikt deze sleutel door veelvuldig te verwijzen naar andere teksten of gedichten om zo de tekst van een gedicht te verklaren. Dat werkt vaak verhelderend. Maar er is nog een sleutel;

“De tweede code is die van de poëtica. Poëzie is taal die tot het uiterste met betekenis is geladen en daarom afwijkt van het gewone taalgebruik… De boodschap wordt veeleer gesuggereerd dan direct weergegeven. De raadselachtige formulering kan alleen ontsloten worden door wie de poëtische regels kent.”

Boekenkrant

Ik ging er eens goed voor zitten. Het gaat om gedichten van dichters die mij niet altijd even bekend zijn, maar goed, ik ken meer dichters en gedichten niet dan wel. Guido Gezelle, Herman Gorter, Slauerhoff, Lucebert, Chr. J. van Geel en Gerrit Achterberg kende ik natuurlijk wel. Prosper van Langendonck, Maurice Gilliams, Jos de Haes en Dirk van Bastelaere deden al minder bellen rinkelen.

Shakespeare
Om maar met Gezelle en de eerste sleutel te beginnen, er staat een naamloos gedicht van Gezelle in dat hij onvoltooid liet. Claes gaat op zoek en meldt dat Gezelle rechtstreeks zijn inspiratie ontleende aan Shakespeare. Waar de Engelse bard de harmonie der sferen evoceerde, het melodieuze geluid van de kristallen hemelschijven, heeft Gezelle het over de hemelbollen die op en neer voor de voeten van de Heer rollen. Het is prettig zo’n uitleg te lezen want ik zou er geen idee bij hebben. Nu wel, al is het maar omdat ik het klassieke werk van componist Joep Franssens ken, getiteld ‘The Harmony of the Spheres’.

Herman Gorter is ook een bekende naam en één die niet altijd werd begrepen in zijn tijd. Zijn beroemde gedicht Mei werd goed ontvagen, zijn bundel Verzen uit 1890 wat minder. Nu schrikken we hier niet meer van;

“De oogen in u die fonkelden jong-goude,
het bloed in u vloog wentel-roowiekend om,
de oogen der lucht die antwoordden zoo goude,
boven dreven ijsschuimwolken om.”

Óf de dichter óf tal van beschaafde mensen in Nederland zijn krankzinning, was het commentaar in de vakbladen. Het valt mee, Claes legt het u geduldig uit wat hier achter te zoeken.

Zo verdedigt hij ook J.H. Leopold, die het waagt om een gedicht te beginnen met

“Een sneeuw ligt in den morgen vroeg”

Boeiende materie
‘Een’ sneeuw kan natuurlijk helemaal niet want sneeuw is niet-telbaar. We zeggen ook niet ‘een zand’. Mevrouw F. Balk-Smit Duyzentkunst, hoogleraar Nederlandse taalkunde aan de Amsterdamse universiteit meende door dit taalgebruik zelfs een existentiële crisis bij Leopold te bespeuren. Toch toont Claes met die eerste sleutel aan dat ‘een sneeuw’ veel vaker voorkwam en Leopold hierin geenszins alleen stond. Boeiende materie vind ik het.

Paul van Ostaijen brengt in zijn Polderlandse Arkadia het lieflijke Arcadië inderdaad naar onze contreien. Niks lammetjes weiden, hier loopt de zwijnenweider rond. Geen panfluiten maar okarino’s. De ontleningen en tekstverklaringen zijn niet aan te slepen hier.

Nu merkt u wellicht dat ik meer met de intertekstualiteit bezig ben dan met de tweede sleutel, de poëtica. Dat komt omdat de klank, het ritme of de stijl wat makkelijker tot mij komen en ik daar minder duiding nodig denk te hebben. Toch een voorbeeld dan; Claes wijst op het gebruik van de letter l in het Vierde gedicht voor Maria Magdalena van Paul Snoek en wijst op het vloeiende karakter van woorden als licht, lippen, ligt, luistert en lichaam. Toch vind ik verwijzingen naar andere werken dan net wat interessanter, zeker als de auteur zelf een ontdekking doet, zoals in het gedicht van Gerrit Achterberg, Eben Haëzer. Dat luidt;

“Besloten zaterdagavond bij ons thuis.
Mistvoeten liepen sluipend langs de schuur.
Er was geen ziel meer buiten op dat uur;
de blauwe boerderij een dichte kluis.

Daar woonden wij bijeen met man en muis.
Door koestalraampjes viel een richel vuur
uit goudlampen op deel, eeuwig van duur
en stil van lijnkoeken en hooi in huis.

Mijn vader celebreerde er de mis:
de koeien voeren, plechtig bij de koppen.
Hun tong krult om zijn handen als een vis.

Een schim, diagonaal tot in de nokken.
Godsdienst hing zwaar aan de hanebalken.
Zijn aderen beginnen te verkalken.”

De wereld van Jan Siebelink, Maarten ’t Hart en Jan Wolkers ten voeten uit, maar wat klopt er niet? De auteur kreeg van een correspondent te horen dat de negende regel voor de rechtgelovige protestant ronduit schokkend is. De Heilderbergse catechismus omschrijft de paapse mis als ‘een vervloekte afgoderij’. Kent u uw Bijbelteksten niet, dan had u er zo maar eens overheen kunnen lezen.

Het Egidiuslied, de Meepse Barg van Lucebert; er is nog veel meer te ontdekken en grappig is dat Claes de meesterduider der poëzie Gerrit Komrij toch een paar keer fijnzinning terecht wijst.

Eerder verschenen op Quis leget haec?

Boeken van deze Auteur: