"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Plan and Play, Play and Plan: Defining Your Art Practice

Donderdag, 9 augustus, 2018

Geschreven door: Janwillem Schrofer
Artikel door: Chris Reinewald

Richting geven aan je artistieke praktijk

[Recensie] Telkens stelt auteur Janwillem Schrofer, voormalig directeur van de Rijksakademie (1982-2010), in zijn boek over de kunstpraktijk, deze ene basisvraag (van kunstcritica Anna Tilroe) ‘Waar sta ik? Waar sta ik voor?’ Hoe je daarachter komt verklaart de titel van zijn Engelstalige bundel:

Eerst je plan trekken en dan pas het creatieve spel spelen. Niet omgekeerd. Zo voorkom je dat je al spelende de weg kwijtraakt. Schema’s ondersteunen Schrofers betoog en maken het boek tot een uitstekende informatiebron voor beginnende en zich herpositionerende kunstenaars.

Talentvol zijn is niet genoeg. De Amerikaanse auteur Truman Capote schreef daarover: “Als God je iets cadeau geeft, overhandigt hij je daarbij ook een zweep – om jezelf mee af te ranselen.”

Anders gezegd: er is ook praktisch talent nodig om een artistiek talent te beheersen. Hoe? Met discipline, (zelf)kennis en (zelf)sturing. Plan and Play is bedoeld voor kunstenaars en ontwerpers, maar ook andere creatieven en buitenstaanders als beleidsmakers zullen er wat uit opsteken.

Heaven

Eerst moet de lezer zichzelf te herkennen in uiteenlopende types kunstenaars: de klassieke solist met eigen ideeën op zijn gesloten atelier tot de atelierloze conceptueel die in sociale structuren floreert. Bij ontwerpers gaat hun creativiteit borrelen als een opdrachtgever of situatie ze omkaderde eisen stelt. Een schema preciseert de typologieën nog verder: objectgerichtheid, kunst in de openbare ruimte, procesmethodologie en experiment, performance, beeld en woord, verbindingen leggen/curatorschap, tentoonstellingsorganisator, adviseur, educator, sociale interventie door kunst. Meest voorkomend zijn combinaties met aangrenzende bezigheden: leraar, beschouwer, jurylid en -onvermijdelijk – willekeurige bijbaantjes voor een vast inkomen. Overigens kunnen alle klusjes nuttige contacten opleveren.

Geen businessplan

Halbe Zijlstra (VVD) en eerder Elco Brinkman (CDA) deden als staatssecretaris neerbuigend over de professionele kanten van het kunstenaarschap: laat opstaan, onbegrijpelijke egotripperij op een atelier en daarvoor onbekommerd uit de subsidieruif mogen vreten. Het huidige neoliberalisme dringt aan op cultureel ondernemerschap en marktgerichtheid.*

Schrofer weerlegt deze kwalificaties. De handelswaar van kunstenaars bestaat niet uit het produceren van dingen maar uit ideeën waaruit die dingen voortkomen. In plaats van een businessplan met doelgroep moet je daarom het eerst voor jezelf je praktijk duidelijk definiëren.

Bij cultuur overstijgt het aanbod áltijd de vraag. Het treurige is dat vooral rondom de kunst wordt verdiend terwijl de beoefenaars/producenten zelf daarbij vaak misgrijpen. (Zo kon de onlangs overleden schilder/schrijver Armando pas vanaf zijn 50e ongestoord van zijn werk leven. In de late jaren zestig redde een verzamelaar in Parijs de in Nederland commercieel ondergewaardeerde Karel Appel uit de bittere armoede. Als Nederlandse kunstenaars in het buitenland naam maken, breken ze uiteindelijk ook in hun geboorteland door, zoals met Appel en Cobra gebeurde. Duidelijk mag zijn dat Appels beroemdste uitspraak over zijn werkwijze – “Ik rotsooi maar wat ‘an.” – in flagrante tegenstelling staat met Schrofers volgordelijke plan en play-principe.)

Autonomie bestaat niet

Schrofer ontkent ook het bestaan van perfecte autonomie in de kunst. Je verhoudt je altijd tot een sociale en financiële structuur. Een verschil tussen de in eigen opdracht werkende kunstenaar en de opdracht-gestuurde ontwerper maakt de eerste niet autonomer dan de tweede.

Benut juist de milde, maatschappelijke afhankelijkheid van persoonlijke netwerken, familie, vrienden, collega’s. (In de praktijk is een kunstenaar het best af met een inhoudelijk of commercieel in de kunst en cultuur werkend partner zonder eigen artistieke ambities, maar met nuttige contacten.)

Tussendoor strooit Schrofer gul met tips. Bepaal je prijs of honorarium naar gelang je marktwaarde door ervaring, exposities, recensies, werkbeurzen, eerdere verkopen. Hoe test je de professionaliteit van een galerie? Vraag of je de wc mag gebruiken, dan krijg je ook letterlijk een kijkje achter de schermen. Vermeld in je cv ook interesse opwekkende nevenactiviteiten: wie een studentencafé bestiert, kan ook een kunstevenement leiden.

Mag je in een buitenlandse residency werken ga dan je atelier in Nederland onderverhuren. Selecteer een buitenlands atelier op zijn functie: oeuvre-uitbouw of carrière-stimuli? In een nieuwe context geïsoleerd en geconcentreerd kunnen werken? Of om er continu galeriehouders en curatoren te ontvangen die je werk komen bekijken?

De omweg naar de vuurtoren

Kunstacademies, volgens het modernistische Bauhaus-model, stimuleren studenten van verschillende disciplines samen te werken als voorbode van de beroepspraktijk. Maar de huidige vier jaren maken je amper rijp voor het kunstenaarschap. Daarom bestaan postacademische vervolgopleidingen waaronder de tweejarige Rijksakademie in Amsterdam Oost.

Beginnende kunstenaars worden als mondige deelnemers en niet als volgzame studenten benaderd. Als ze een toelatingscommissie van hun plannen kunnen overtuigen krijgen ze letterlijk alle ruimte. Behalve een eigen studio is er ook technische bijstand – van keramiek tot nieuwe media.

Ondertussen komen begeleiders, uiteenlopende ervaren kunstenaars, langs om het werk te bespreken. Zeker zo belangrijk zijn contacten met andere kunstenaars: geestverwanten, “medereizigers” op de innerlijke zoektocht.  De akademie zoekt uit zijn netwerk een bijpassende mecenas voor de deelnemer die daarvoor in ruil  van tijd tot tijd zijn atelierdeur opent.

Schrofer bepleit tijdens het verblijf verder een gepaste afstand van vaste sociale systemen, nodig om je drijfveren bloot te leggen. Oefen met een mede-deelnemer opdrachtsituaties. Waar liggen de “mitsen en maren”? In welk tegenvoorstel van jou kan de andere partij zich vinden?

Denk na over de “marsroute”, je werkwijze. Schrofer gebruikt de metafoor van de vuurtoren in de verte. Met de auto ben je er het snelst maar levert een lange voettocht erheen niet veel interessantere ervaringen op?  Ergo, beoordeel tijdens een planmatig proces ook andere mogelijkheden: “scan de mixed messages” die een interessante wending kunnen opleveren.

Wat blijft is de strijd om het bestaan. Wie een veilig inkomen uit een niet-kunstbaan heeft loopt het risico dat de urgentie van zijn beeldende werk verslapt. Wie a priori voor de kunst kiest loopt aan tegen de grilligheid van subsidiestructuren en moet meerdere ballen tegelijk in de lucht houden: ook niet bevorderlijk voor een rustige werksituatie.

Talent zonder twijfel

Schrofers praktijkvoorbeelden komen uiteraard uit de Rijksakademie; tegelijk zijn blinde vlek. Wie tot deze broedplaats wordt toegelaten hoort tot de “happy few” en krijgt toegang tot een internationaal Umfeld met curators, verzamelaars, musea en vergelijkbare vervolgopleidingen die een werkelijke beroepspraktijk uitstellen.

Hoe verloopt een ideale carrière? Je wordt door (bijna)leeftijdsgenoten als curator gescout. Dan trek je samen verder op. De curator mag een biënnale organiseren en zal jou daarvoor (kunnen) vragen. Jij nodigt de curator uit voor een tekst of openingswoord bij je expositie, attendeert op interessante collega’s of verzamelaars. Door zijn succesvolle biennale stroomt de jonge curator door naar het belangrijke museum. Uiteindelijk maak je deel uit van een groep, de stal van een galerie, museum of verzamelaarsgroep.

Maar contacten kunnen ook wegvallen door andere inzichten, een jongere generatie, ontslag, overlijden. Niet zelden moeten rijpe kunstenaars zich weer in de aandacht terugvechten.

In een sympathiek autobiografisch deel schetst Schrofer hoe niet-culturele omwegen hem naar zijn specialisme als bevlogen organisator voerden. Tenslotte geven een hoogleraar cultuurbeschouwing, een organisator en ex-kunstenaar, actieve kunstenaars en studenten al hun positieve recensies. Ongelijk hebben ze niet. Na een verouderd handboek is deze publicatie zeer welkom.

Ook als tegengeluid op  de alom gebezigde clichés van het neoliberalisme. Natuurlijk geeft cultuur een mens nieuwe inzichten, maar hoe vertaal je die naar beleidsplannen en hoe gaan gebureaucratiseerde subsidieverstrekkers ermee om? Begrijpelijk dat de politiek vanuit “aantoonbare economische meerwaarde” de cultuurwereld vraagt naar transparante kwaliteitscriteria, die echter veelal buiten zicht blijven.

Ook dit boek gaat niet echt in op wat nu kwaliteit, talent en succes precies inhouden. Talent moet geen twijfel wekken maar een vanzelfsprekendheid zijn in het blijven plannen van het kunstenaarschap.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles. Deze Recensie verschijnt sterk verkort in: kM

*Zie ook de op DLVA verschenen bespreking van: Pascal Gielen, ‘Repressief Liberalisme