"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Post uit Rusland

Dinsdag, 21 december, 2021

Geschreven door: Laura Starink
Artikel door: Jef Abbeel

Terugblik op Rusland van voormalige correspondent Laura Starink

[Recensie] Laura Starink houdt zich al bijna 50 jaar bezig met Rusland en publiceerde er al enkele boeken over. Ze begint positief: het vroeger zo grauwe Moskou is de afgelopen dertig jaar onherkenbaar veranderd: het is veel mooier, alles is er verkrijgbaar, ook kritische boeken. De woeste jaren ’90 waren een negatieve fase in de overgang van communisme naar kapitalisme: men stond weer uren in de rij voor eten en kleren, sommigen werden steenrijk, velen straatarm. Poetin bracht orde en welvaart, zette Rusland weer op de wereldkaart en daarmee werd hij voor veel Russen een held. 

Er is ook kritiek: 10% bezit 83% van de rijkdom, het aantal miljardairs is in één jaar (ze zegt niet welk jaar) gestegen van 74 tot 110 (p. 17).

Starink schreef dit boek met persoonlijke belevenissen vooral voor de generatie die de Koude Oorlog niet heeft meegemaakt. Dus niet voor mij, maar ik heb er toch ook van genoten. Haar vraag is: zijn de Russen nu beter af dan hun ouders en grootouders? Het antwoord is genuanceerd.

In hoofdstuk 1 trekt ze naar het platteland, 400 km ten zuiden van Moskou. Helaas loopt het leeg en heeft men er heimwee  naar het communisme met zijn zorg van wieg tot graf. Onderweg en op vele andere reizen constateert ze hoezeer de Russen geïndoctrineerd zijn: het Westen heeft maar één doel, namelijk Rusland vernederen. En de MH17 is niet door een Russische raket neergehaald (p. 22). Een schooldirectrice is verbaasd als ze van Starink verneemt wat de Russen in de Donbas hebben aangericht en ze vraagt zich af of zij de waarheid niet mogen kennen (p. 30-31). Het zedenverval, de verminderde discipline en de leegloop van de dorpen wijten velen aan Gorbatsjov, die de ‘Amerikaanse waarden’  introduceerde (p. 36). In scholen en andere gebouwen hangen gedragsregels in geval van terrorisme (p. 47). Een pijnlijk verhaal is dat van een sovchoze, waar in 2013 twee generaals met 50 auto’s van de oproerpolitie alle koeien wegroofden, terwijl de melksters erbij stonden te huilen (p. 56-59).

Boekenkrant

Hoofdstuk 2 gaat over Siberië, een continent met 3 inwoners per km²! Het eindstation, de militaire haven Vladivostok, werd pas in 1990 toegankelijk voor buitenlanders. Starink trok er naartoe en het duurde  8 uur voordat zij in een hotel toegelaten werd (p. 69-70). Ze spreekt over Solzjenitsyn, die van 1944 tot 1955 in enkele van de duizenden kampen van de goelag verbleef wegens kritiek op de oorlogsvoering van Stalin. Hij getuigde over die kampen in zijn meesterwerk van 1. 844 pagina’s, dat in 1973 in Parijs verscheen. Hij werd het land uit gezet tot 1994 en zijn nationaliteit ontnomen en hij vond dat een heel zware straf. Bij zijn terugkeer uit Amerika in 1994 constateerde hij dat Rusland de slechte kanten van beide systemen had: Amerikaans consumentisme, materialisme en decadentie plus de Russische corruptie en wetteloosheid. Hij was blij dat Poetin orde op zaken stelde.

Starink vertelt ook het levensverhaal van Varlam Sjalamov, die bijna 20 jaar in strafkampen van Siberië werkte en bekend werd om zijn ‘Kolymaverhalen’(1972). Alleen al in de regio Magadan lagen 250 kampen. En dwangarbeid stond in de grondwet van 1918 (Lenin) tot 1991 (Gorbatsjov, p. 86). Tussen 1929 en 1953 zaten 14 à 18 miljoen mensen in de 30.000 kampen. Van hen zijn er 1,6 miljoen in een kamp gestorven (p. 86). Gevangenen bouwden o.a. de Moskouse metro en het Witte Zeekanaal. Van die 30.000 kampen zijn er nu nog ruim 1.000 over en daar wordt ook nu nog gemarteld (p. 87-88).

Een leuker verhaal is dat van de Russische Eskimo’s, die na de Koude Oorlog hun familie in Alaska weer mochten bezoeken. De schrijfster was bij hun eerste overvaart. Maar in 2012 werd de Russische kust weer gesloten wegens de militarisering van de noordelijke zeeroute (p. 88-91).

Hoofdstuk 3 gaat over de censuur: die werd in 1922 officieel ingevoerd, vele honderden schrijvers en kunstenaars waren er het slachtoffer van. In 1991 is ze grotendeels opgeheven, maar elke regisseur, schrijver, journalist, zakenman, … kan nu opnieuw  het slachtoffer worden van willekeurige beschuldigingen en de rechter werkt mee aan de afrekening. Starink geeft enkele voorbeelden: Brodski kreeg in 1964 vijf jaar dwangarbeid, omdat dichten en vertalen geen echte job was. In 1972 werd hij uitgewezen naar Amerika, in 1987 kreeg hij de Nobelprijs (p. 109-111).

Sinjavski en Daniel werden in 1966 veroordeeld tot resp. 7 en 5 jaar strafkamp wegens publicatie van hun satires in het buitenland (p. 112-113). Gorbatsjov en Jeltsin gaven de Sovjetburgers het vrije woord terug: voor het eerst in hun geschiedenis konden zij openlijk praten met westerse journalisten (p. 116-117). Sindsdien staan er in Russische steden ook geen verkeersborden meer met de tekst: “Verboden te spreken met buitenlanders.” (n.v.d.r.)

In 2008 werd Roskomnadzor opgericht voor toezicht op het internet. Het controleert o.a. kinderporno, drugs, oproepen tot zelfmoord of tot massaprotest, homo-propaganda, terrorisme, getuigen van Jehova (p. 123). Het is niet vergelijkbaar met de veel strengere Chinese Firewall.

In juli 2017 werd het ballet ‘Noerejev’ van Kirill Serebrennikov afgeblazen door het Bolsjojtheater, omdat het “propaganda maakt voor niet-traditionele seksuele relaties”. Maar in december 2017 werd het dan toch vertoond en de Moskouse politieke elite was aanwezig. En in 2019 kreeg het een ‘Gouden Masker’, de hoogste toneelprijs (p. 138). Maar de rechtszaak tegen de regisseur is nog niet voorbij.

Een te lang verhaal (hoofdstuk 4) gaat over Valeri Repin, beheerder van het Solzjenitsyn-fonds voor politieke gevangenen. In 1981, dus nog in Brezjnev-tijd,  werd hij beschuldigd van samenwerking met de CIA. Hij kreeg twee jaar gevangenis en drie jaar goelag aan de Noordpoolcirkel voor een afgedwongen ‘schuldbekentenis’. Dit hoofdstuk geeft wel een goed beeld van de rechterlijke macht tijdens het communisme.

Hoofdstuk 5 gaat over de Russische vrienden van de auteur, die vrijheid, mensenrechten en het recht om te reizen wel belangrijk vinden, in tegenstelling tot velen die kiezen voor orde en welvaart. Eén van hen was Leonid Makar-Limanov, een Joodse wiskundige. Joden werden in de Sovjet-Unie altijd gediscrimineerd, o.a. met een numerus clausus voor de studierichtingen waarin zij de besten waren: wiskunde, natuurkunde, scheikunde, geneeskunde. Emigreren was zo goed als onmogelijk en werd pas echt toegestaan tijdens Gorbatsjov, met een massale exodus als gevolg. Leonid werd permanent gevolgd door de KGB. Soms vroeg hij zijn volgers zelfs of ze hem een lift konden geven, wat ze dan nog deden ook, want ze moesten hem toch volgen!

Starink noemt nog een andere Joodse, Ira Jakir, kleindochter van Jona Jakir. Maar Starink  zegt er niet bij dat deze Jona, samen met Sverdlov, nog een andere Jood, in 1919 de Kozakken genadeloos liet uitroeien en executeren in groepjes van 30 à 40, naakt, voor de ogen van hun dorpsgenoten. Sverdlov had het jaar voordien, in opdracht van Lenin, de hele tsarenfamilie al laten uitmoorden. Mijn bron is Yuri Slezkine, Het Huis van de Regering, p. 202-205.

Hoofdstuk 6 gaat over het enorme standbeeld van Vladimir de Heilige (980-1015), dat Poetin op 4 november 2016, de Dag van de Nationale Eenheid, bij het Kremlin liet oprichten. Om te tonen dat Rusland, Oekraïne en Wit-Rusland één land vormen.

De auteur vertelt hier ook over de aanhechting van de Krim (2014), de Russische revolutie die in 2017 bewust niet herdacht werd (want ze herinnerde aan chaos), de Stalin-terreur, Memorial dat die terreur onderzoekt, de bezetting van Oost-Europa in 1944/45 en de deportaties van de Oost-Europese elites naar Siberië, de niet-verwerking van de terreur en de hernieuwde bewondering voor Stalin bij 71% van de Russen (p. 218).

Ze beschrijft ook de drie monumenten die herinneren aan die terreur: de Muur van Verdriet buiten het centrum van Moskou, de steen op het Loebjankaplein in het centrum, de muur in Boetovo buiten de stad. Poetin dacht in 2007 bij de opening van de muur in Boetovo dat daar enkel partijkaders en partijleden geëxecuteerd waren en was  zeer verrast daar te vernemen dat er ook gewone boeren, arbeiders, ingenieurs, artsen en schrijvers bij waren (p. 237-239). 

Hoofdstuk 7 gaat over de rechtbanken, die in Rusland weer een instrument zijn van de overheid en een middel voor machtsmisbruik. De schrijfster geeft enkele pijnlijke voorbeelden, o.a. een oude bibliothecaresse die zonder enig bewijs veroordeeld werd. De kapitaalvlucht van 1 biljoen $ op 30 jaar is ook een gevolg van de rechtsonzekerheid (p. 244). Het aantal vrijspraken in het strafrecht ligt bijzonder laag. De schrijfster geeft als cijfers:  0,25% (p. 245), minder dan 1% (p. 248), 1 op 500 = 0,20% (p. 251). Tijdens het communisme was het allemaal nog wat erger: toen werden bekentenissen afgedwongen via marteling; dat komt nu veel minder voor. Maar de scheiding der machten is er nog niet: de politiek of de FSB bepaalt het vonnis. De openbaar aanklagers en de meestal onbekwame rechters spannen samen tegen de vaak ten onrechte aangeklaagde, die na een jaar in voorarrest,  in de rechtszaal nog altijd in een kooi moet zitten, wat het publiek blijkbaar leuk vindt! Rusland staat in de corruptie-index op een weinig benijdenswaardige 138ste plaats op 180 (Nederland op 8) en op de Rule of Law Index op 88 van 126, in dezelfde groep als China en Colombia.

Hoofdstuk 8 gaat over de angst voor de staat, die bij velen, zeker van de oudere generatie, nog altijd heerst. In de Sovjettijd werd de bevolking geïndoctrineerd dat de Sovjet-Unie omringd was door vijanden en dat elke buitenlander een spion kon zijn. Dat leidde tot een harde overheid. Tussen 1921 en 1953 werden ruim 4 miljoen mensen veroordeeld, de meesten onterecht (p. 286).

Tijdens Gorbatsjov en Jeltsin werd het beleid zachter, maar Poetin verhardde het weer.

De schrijfster geeft pijnlijke voorbeelden van vergiftiging, een verschijnsel dat sinds 2003 geregeld voorkomt in Rusland en in het buitenland. Het is niet duidelijk wie erachter zit: soms het Kremlin, soms de FSB of de GROe, soms de maffia. Gif is een onderdeel geworden van Ruslands pestgedrag.

Hoofdstuk 9 gaat over de vraag of Rusland gedoemd is om overheerst te blijven door corrupte bestuurders, die zichzelf verrijken en die elke geweldloze betoging onderdrukken. Gelukkig verliest de staat zijn controle over de jeugd, die meer naar het internet kijkt dan naar de staatstelevisie. Poetin heeft alvast gezorgd dat hij ook na 2024 aan de macht kan blijven, als premier.

Hoofdstuk 10 gaat over de vrijheden die Gorbatsjov en Jeltsin invoerden, maar die nu weer ingeperkt worden. Liegen in het belang van de staat is blijkbaar weer een patriottenplicht en wie de annexatie van de Krim durfde te veroordelen, werd op de staatstelevisie getoond als landverrader.

Gorbatsjov was de eerste leider met een open geest, de eerste die niet corrupt was, de eerste en laatste idealist die niet rijk geworden is aan de top. Hij was ook de eerste die zijn vrouw verheerlijkte.

Maar in de ogen van de meeste Russen, heeft hij meer gedaan voor Oost-Europa en voor de Duitse eenmaking dan voor de Russen (p. 322-323).

Echte oppositiepartijen ontbreken nu: de Liberaal-Democraten van Zjirinovski en de nieuwe Communistische Partij van Zjoeganov worden gefinancierd door het Kremlin. Zjirinovski laat zich ook nog eens rijkelijk betalen voor een plaats op zijn lijst en door zakenlui en het Kremlin voor het stemgedrag van zijn partij. Hij heeft banden met de militaire geheime dienst GROe, het militair-industrieel complex en de maffia. Ook Zjoeganov heeft lucratieve contacten met de geheime dienst (p. 328-329).

In het laatste hoofdstuk (11) is de schrijfster weer in het dorp Glazok, waar ze in het eerste hoofdstuk begon. Nu gaat het over de lage salarissen in de dorpen (€ 200€ voor een leraar), stembusfraude, bommeldingen, de zwakheid van Europa, de teleurstellingen in het onderwijs en weer eens het idee dat iedereen Rusland van de kaart wil vegen. Daarmee eindigt dit boeiende boek.

Starink heeft een prachtig betoog geschreven, met veel liefde voor de Russen en tegelijk met veel kritiek op Rusland. Zij kent het land en de inwoners door en door, ze beheerst de taal, ze heeft een rijke woordenschat en vlotte schrijfstijl. Haar verhalen staan wel los van elkaar.

Een paar opmerkingen. In de titel staat 1972: toen begon ze Slavische talen te studeren en trok ze voor het eerst naar de Sovjet-Unie. Toen kwamen er heel weinig toeristen en de Russen zelf mochten enkel in hun eigen land reizen.

Als lezer moet je er een atlas bij houden, want weinigen weten waar Mitsjoerink, Tambov, Beslan, Klausberg, Sandarmoch, Novorossisk etc. liggen. Een Engels woordenboek is ook nuttig, want ze gebruikt dikwijls niet-alledaagse Engelse woorden (maverick, mindfuck, …).

Bij de boerenopstand van 1920 en de hongersnood had ze mogen verwijzen naar Douglas Smith: De Russische Klus. Ze noemt een aantal titels van interessante boeken, maar voegt er achteraan geen bibliografie bij. Op p. 86 lezen we dat 14 à 18 miljoen mensen tussen 1929 en 1953 naar de kampen verbannen werden, op p. 286  dat er in ongeveer dezelfde tijd  4 miljoen veroordeeld werden. Het is me niet duidelijk of die 4 miljoen in die 14 à 18 zitten. Het zijn alleszins afschrikwekkende getallen.

Op p. 89 geeft ze een leuk compliment aan de Belgen: ze vergelijkt hen met de Siberische Eskimo’s/Tsjoektsjen wegens hun simplisme. Ik hoop dus snel eens met haar kennis te maken. Een zeldzame drukfout komt ook voor: Russisch intellectuelen (p. 120), dysfunctioneel (p. 199) i.p.v. disfunctioneel. Ze zegt dat de beriozka’s voor buitenlanders waren, maar die waren vooral voor de nomenclatura, de bevoorrechte lieden: die konden er alles kopen wat de rode proletariër miste in zijn winkels. De buitenlanders vonden alles in hun eigen land. Ze situeert Radio Free Europe/Radio Liberty in Praag (p. 147), maar dat was uiteraard onmogelijk tijdens de Koude Oorlog: van 1949 tot 1995 zat het radiostation in München, daarna pas in Praag. Ze spreekt over het nieuwe weekblad Moskovskije Novosti (p. 188), maar dat werd helaas al in 2014 opgeheven na minder dan drie jaar. Volgens haar ‘vluchtte’ (p. 199) de tsarenfamilie naar Jekaterinenburg, maar in feite werd ze naar daar verbannen. Bij Klausberg vermeldt ze niet dat het nu Mikulczyce heet, in Polen, maar in een vorig boek ‘Duitse Wortels’ heeft ze al geschreven dat in 1945 alle 14 miljoen Duitsers verdreven werden uit de gebieden die door Polen aangehecht werden, in ruil voor gebiedsverlies aan de Sovjet-Unie . De Baltische landen werden volgens haar geannexeerd na WO II, maar dat gebeurde al in 1940, met deportatie van ruim 100.000 Balten naar Siberië. Bij de brug naar de Krim vermeldt ze terecht de firma Rotenberg (van Poetins ex-judo-leraren), maar niet de Nederlandse bedrijven die eraan meewerkten (zij leverden de hydraulische dempingsystemen voor de brugpijlers) en daarvoor ook beboet werden. Gelukkig heeft het boek een register. Daarin miste ik enkel de nieuwe premier Misjoestin (p. 315).

Kortom: een knap en zeer lezenswaardig boek,  met enkele details die verbeterd kunnen worden.

Eerder verschenen op Jef Abbeel