"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Psychologie en pedagogiek van het jonge kind

Dinsdag, 19 maart, 2019

Geschreven door: Sieneke Goorhuis-Brouwer
Artikel door: Karl van Heijster

De theorie en praktijk van opgroeien en opvoeden

[Recensie] Kinderen zijn hinderen, zo luidt het gezegde. Maar goed opgevoede kinderen zijn aanzienlijk minder grote hinderen, en dat is waarom het voor opvoeders – of dat nu ouders, docenten, kleuterleidsters of zelfs oppassers betreft – belangrijk om zich ten minste enigszins te verdiepen in de psychologie en pedagogiek van het jonge kind. Bijvoorbeeld door af en toe een boek te lezen. Met een titel als Psychologie en pedagogiek van het jonge kind bijvoorbeeld. Want hoewel dat boek gericht is op hbo-studenten Pabo, SPW, SPH en pedagogiek, bevat het genoeg leesvoer voor iedereen met een wetenschappelijk aangelengde interesse in opvoeding.

De hoofdstukken in Psychologie en pedagogiek van het jonge kind, Over ontwikkeling, stimulering en vorming, behandelen afwisselend de theorie en praktijk van het opgroeien en opvoeden. Met name de praktische hoofdstukken bevatten een rijkdom aan kennis. Informatie over onder meer hechting, spiegelneuronen en kleuterangsten wordt geïllustreerd door tal van voorbeelden. Deze maken de stof behapbaar en leveren (aankomend) ouders een boel handige inzichten op. Veel van die inzichten – geef niet toe aan de woedeaanval van een peuter, bijvoorbeeld, of beperk het schermgebruik voor kinderen onder de zes – zouden overigens common sense moeten zijn. Maar de auteurs laten het niet na uit te leggen hoe en waarom ze bijdragen aan een goede ontwikkeling van het jonge kind.

In de huidige prestatiemaatschappij misschien minder voor de hand liggend is het grote belang dat de auteurs hechten aan spelen en spel. Want jonge kinderen leren juist door te spelen. Het is goed voor de motorische en cognitieve ontwikkeling, en ontwikkelt de creativiteit en zelfstandigheid. Een spelend kind is immers goed in staat zichzelf te vermaken. Belangrijk om daarbij op te merken is het onderscheid is tussen lerend spelen en spelend leren. Het eerste is spontaan en vrij van regels van buitenaf. Het tweede is daarentegen strak gereguleerd – want zonder regels kan niet worden nagegaan of er iets geleerd wordt. Dit doodt niet alleen de creativiteit, maar maakt kinderen ook minder nieuwsgierig en sociaal. Om deze reden verzetten de auteurs zich dan ook tegen het op papier niet onredelijk aandoende idee van een voorschoolse educatie.

De theoretische hoofdstukken van Psychologie en pedagogiek van het jonge kind bieden enkele achtergronden waartegen de praktische kennis begrepen kan worden. Met name hun analyse van het delen van aandacht en betekenis tussen jonge kinderen en hun ouders, en de uit de biologie afkomstige metafoor van het ‘systeem’ bieden enkele interessante inzichten. Het is echter jammer dat deze hoofdstukken te beperkt zijn opgezet om echt diep op deze materie in te gaan. Met name als de auteurs spreken over de rol van onderwijs in het onderuit halen van cultuurbepalende vanzelfsprekendheden, zou enige ruimte om uit te wijden over de filosofische, sociologische en politieke implicaties van dat idee niet misstaan. Het is teleurstellend hoe achteloos deze activistisch aandoende visie op het onderwijs te berde wordt gebracht, zeker in een hoofdstuk met een titel zo bombastisch als Pedagogische implicaties van het verwekken van leven.

Boekenkrant

Als lesboek is Psychologie en pedagogiek van het jonge kind niet op het grote publiek gericht. Toch bevat het boek met name in de praktische hoofdstukken genoeg interessante stof voor geïnteresseerde leken. De vele voorbeelden die Jan Dirk Imelman, Sieneke Goorhuis-Brouwer en Wilna Meijer schetsen, bieden handvatten te over om kinderen te steunen in hun ontwikkeling. En daarmee hopelijk minder grote hinderen te maken.

Voor het eerst gepublicerd op De Leesclub van Alles