"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Punk Rock Blitzkrieg

Zondag, 4 september, 2016

Geschreven door: Rich Herschlag
Artikel door: Jona Lendering

Marky Ramone

[Essay] Een tijdje geleden realiseerde ik me dat ik altijd vrolijk word van de muziek van The Ramones. Ik bekeek een bekende documentaire, grasduinde eens wat en raakte geboeid door het contrast met een andere band uit die tijd, The Clash. Over het politieke engagement en de ernst van die laatste band bestaat geen twijfel. The Ramones leken er daarentegen, zoals Joey Ramone het verwoordde, vooral op uit de lol terug te brengen in de rock ’n’ roll. En dus speelden ze de rol van freaks, stripfiguren. Dat deden ze echter weer zó intens dat ik me afvroeg of het niet allemaal even serieus was als bij The Clash.

Daarom besloot ik er eens wat boeken over te lezen. Ook om wat meer te weten te komen over de wijze waarop een stelletje ongeregeld erin slaagt zichzelf te overstijgen en, ondanks een hoop geruzie, ruim tweeduizend keer een dijk van een concert neer te zetten. Kijk nog even hier om te weten hoeveel energie tot ontlading kwam.

Een echt antwoord op de eerste vraag – hoe serieus waren ze nou? – heb ik niet gevonden. Waar Joey de lol lijkt te hebben benadrukt, benadrukte Johnny dat de stripfiguurlol vooral werd gezien door het publiek. De band was te verdeeld of ging in de loop van de jaren anders denken over wat haar dreef. Van Joey weet ik inmiddels zeker dat hij er nu eens aanstoot van nam als een soort stripfiguur te worden beschouwd en dat hij de volgende keer benadrukte dat het er vooral om ging gein te trappen.

De andere vraag – hoe konden ze hun eeuwige geruzie overstijgen? – is makkelijker te beantwoorden: Joey, Johnny en Dee Dee waren sociale outcasts die alleen iets konden bereiken door samen te werken, of ze elkaar aardig vonden of niet. En ze hadden geluk dat er mensen waren die de conflicten negeerden en hen hielpen de zaak draaiende te houden. Hun roadie Monte Melnick bijvoorbeeld, en hun eerste drummer Tommy. Desondanks meende ik dat ze een te hoge prijs hadden betaald voor hun succes. “A Ramones story can’t really have a happy ending,” zoals Dee Dee het benoemde.

Boekenkrant

Met drie boeken – Johnny’s Commando, Dee Dee’s Lobotomy en I Slept with Joey Ramone – had ik het wel gezien, maar toen verscheen Punk Rock Blitzkrieg – My Life as a Ramone van de tweede drummer, Marky Ramone. Nu ik toch bezig was, kon die autobiografie er nog wel bij.

Ik begon er met lichte tegenzin aan. Johnny haalt in zijn slothoofdstuk nogal uit naar Marky, die had laten uitlekken dat Johnny aan kanker leed, en ook in I Slept with Joey Ramone is het uiteindelijke portret van Marky niet echt vriendelijk. Mijn eerste indruk van het boek was evenmin positief. De titel verwijst naar een van de bekendste liedjes van de Ramones, opgenomen toen Tommy nog drumde. Het suggereerde dat Marky zichzelf credits aan het geven was voor muziek waar hij weinig mee te maken had. Een aandachttrekker, precies zoals Johnny en Joey hadden geschreven. Tussen de jeugdherinneringen valt een opmerking over het maken van modelvliegtuigjes die je kunt lezen als een poging tot annexatie van Now I Wanna Sniff Some Glue (historisch filmpje waarop Marky echt niet meespeelt).

Kurt Vonnegut

En toen bleek Punk Rock Blitzkrieg een geweldig boek te zien. Een echte page turner en een tof boek. Voor een deel komt het doordat Marky, anders dan zijn collega’s, interesse heeft in de wereld om hem heen. Of het nu gaat om een jeugdherinnering aan de vlucht van John Glenn of om een bezoek met zijn echtgenote aan het Louvre of om een roman van Kurt Vonnegut: hij kan zijn eigen verhaal plaatsen in een wijdere context, wat de leesbaarheid aanzienlijk bevordert.

Een tweede troef: hij geeft de lezer een hoop mee over zijn vak. Hij legt uit waarom Ringo Starr een goede drummer was en waarom Keith Moon en John Bonham hem inspireerden. Je begrijpt waarom het afstellen van een drumstel moeilijker is dan het stemmen van een gitaar. Marky vertelt hoe hij anders speelde dan Tommy:

“I tuned my snare a lot tighter than Tommy’s and used larger cymbals. I wanted to get more projection and impact from the sound. There were a bunch of other factors involving microphone placement, levels, and even the way I struck the kit that would give the songs a bolder, more muscular feel.”

Dat vind ik nu leuk om te lezen en ik verbeeld me dat ik, als ik de muziek beluister, het verschil ook hoor. Het citaat staat in het hoofdstuk waarin Marky vertelt hoe hij bij de band kwam. Over de eigenlijke auditie vertelt hij:

“Dee Dee counted “One, two, three, four!” and we launched into “I Don’t Care”. It was one of the purest rock-and-roll songs written after the year 1962. With a deliberate, powerful beat underpinning a progression based on E, F, G, A, it was a song a novice could learn on but never tire of playing …. The song clocked in at a minute forty seconds. We were locked in as a band within the first ten of those seconds. Thirty seconds in, the audition – if there ever was one – was over. We were relaxed and smiling. Rehearsal had begun.”

Een harmonieus begin. Marky had er toen al een redelijk succesvolle carrière in enkele andere bands op zitten, waarover hij vol humor schrijft. Het voornaamste is dat hij van de hoed en de rand wist en in staat was professioneel naar de bedrijfsvoering te kijken:

“Rehearsals for live shows were mostly just Johnny, Dee Dee, and me. Joey showed up a couple of times. Joey had health problems, and the band thought it was better to save his energy for the shows. There was a hidden advantage to doing things this way. Although Dee Dee would sing where necessary, we weren’t using the vocals as a crutch to know where we were in the song. When a band used that crutch, there was sometimes a bit of uncertainty and slight wavering when a change came in. This way, with no one to lean on but ourselves, there was no choice but to become a well-oiled machine.”

Opnieuw: leuk om te lezen. Mij was althans nooit opgevallen dat het niet de zanger was die de band aanstuurde.

Phil Spector

Meer dan zijn collega’s wijdt Marky uit over de samenwerking met Phil Spector, met wie de Ramones End of the Century maakten. Een heel hoofdstuk lang lezen we over de enorme problemen. Deels muzikaal: Spectors ‘wall of sound’ verdroeg zich slecht met Marky’s gebruik van crashbekkens en hihats. Deels persoonlijk: de diverse ego’s verdroegen elkaar niet. Deels ellendig toeval: Johnny’s vader overleed in deze toch al moeilijke tijd. En deels door het exuberante gedrag van Spector, die op een gegeven moment de band tot opperste concentratie bracht door een pistool mee te nemen.

Met zijn verslag neemt Marky stelling tegen dat van Dee Dee, die vertelde dat de producent hen met het wapen had bedreigd. Helemaal aan het einde van het boek keert Marky op het incident terug, want hij legt uit dat de verhalen over Spectors omgang met vuurwapens wel vaker overdreven waren. Spector zal ze niet hebben tegengesproken om aan zijn ‘larger than life-image’ geen afbreuk te doen. Het punt is belangrijk, want als Spector inderdaad niet de vuurwapengek was die hij in de publieke opinie was, zou zijn veroordeling wel eens onterecht kunnen zijn geweest.

Het is niet het enige punt waar Marky dingen recht zet – of althans vertelt zoals hij ze ziet. Johnny krijgt een postume repliek: ja, Marky had gelekt dat zijn oud-collega leed aan kanker, maar nee, dat deed hij niet om aandacht te trekken, maar omdat op internet een vooral lasterlijke stroom roddels circuleerde. “Internet, beste Johnny,” hoor je Marky denken, “je hebt dat niet meer meegekregen, maar alles is nu anders, privacy bestaat niet langer en je kunt in de eenentwintigste eeuw niet veroorloven je publieke imago niet actief te beheren.”

Ik zal het hierbij laten. Punk Rock Blitzkrieg is een buitengewoon boeiend boek. Natuurlijk heeft het zijn feilen. Zo komt Richie Ramone, die drumde voor de Ramones terwijl Markie probeerde zijn alcoholverslaving te overwinnen, er wel erg bekaaid vanaf. Maar niettemin, het is van de vier boeken die ik nu heb gelezen, absoluut het boeiendste. Ik weet dat er nog een boek is van roadie Monte Melnick, maar voorlopig zet ik er even een punt achter.

Anders dan ik uit Commando en I Slept With Joey Ramone had afgeleid, moet Marky een gewoon aardige vent zijn. Dat kan natuurlijk een pose zijn, maar dat maakt weinig uit: zijn echte of gespeelde karakter moet een deel zijn geweest van de lijm die de dwangneurotische Joey, de psychopathische Johnny en de drugsverslaafde Dee Dee verbond. Marky zag de positieve dingen, lijkt hij te willen zeggen. In elk geval telt hij aan het einde van zijn boek zijn vele zegeningen en bewijst hij dat een verhaal over de Ramones ook een goed einde kan hebben.

—–

Over The Ramones

Vier disfunctionele, ruziënde muzikanten die eigenlijk ook geen instrument leken te kunnen bespelen. Een zanger met een obsessief compulsieve stoornis, een gewelddadige psychopaat als gitarist, een junkie als bassist en een drummer die op de trommels sloeg omdat niemand anders het deed. Bepaald geen mannen die meisjesharten deden breken: alleen de bassist zag er redelijk uit, de drie anderen waren zo lelijk als de nacht. Kortom, The Ramones – Joey, Johnny, Dee Dee en Tommy.

Je hoeft op Youtube maar één concert te zien om iets te voelen van de elektriciteit die in de lucht moet hebben gehangen als ze optraden. Kijk maar hier. Het begint schreeuwerig, het eindigt schreeuwerig en daar tussendoor worden in zesentwintig minuten en achttien seconden veertien nummers er doorheen geragd. Op topsnelheid. Het is, vanaf het moment waarop Dee Dee het 1-2-3-4 afvuurt, tot de laatste maten, één brok energie. Ik kan er nog aan toevoegen dat het, toen de tweede drummer, Marky, werd vervangen voor Richie Ramone, nog sneller ging. Pas op hun allerlaatste elpee, toen de heren op weg waren naar de vijftig, ging het tempo iets omlaag.

Muziek zonder veel franje: wie muzikaal zijn punt niet kan maken met drie akkoorden en in twee-en-halve minuut, overtuigt immers ook niet als hij meer tijd gebruikt. Over de teksten hoeven we het evenmin lang te hebben. Die zijn onbeduidend. Ook de muzikanten zelf kenden weinig franje: gehuld in een spijkerbroek en een t-shirt. In de jaren zeventig, toen glamrock en disco populair waren, was de eenvoud van The Ramones verfrissend.

Alle eenvoud wil echter niet zeggen dat het ongekunsteld was. Het feit dat de vier mannen dezelfde achternaam aannamen (alsof ze broers waren), de door iedereen te imiteren outfit en het superherkenbare logo bewijzen dat we niet te maken hebben met domme jongens. Ze beheersten hun instrumenten beter dan ze voorgaven. Ik heb een vermoeden dat ze, toen ze eenmaal hadden ontdekt dat hun voortdurende ruzies hun publicitair geen windeieren legden, er soms een schepje bovenop deden.

Ruzies

Dat laat onverlet dat de ruzies reëel waren. Johnny ging er vandoor met Joeys vriendin Linda, wat nooit leuk is en al bestaande tegenstellingen op scherp zette: Johnny was een republikein van de oude snit, Joey liberaal; de eerste leed aan controledwang die zich in agressie vertaalde als het niet lukte, de tweede was een ongeleid projectiel. Desondanks bleef de band, ruziënd en wel, doorgaan tot 1996, bij elkaar gehouden door Johnny: een onsympathieke man misschien, maar niet zó onmogelijk dat Joey er een punt achter zette. Ze konden niet zonder elkaar en wisten het.

Waarom vind ik het, vijfendertig jaar nadat ik het voor het eerst hoorde (en de clichés herkende), nog altijd leuke muziek en word ik nog altijd blij als ik het hoor? In de eerste plaats natuurlijk omdat het gewoon vrolijke muziek is, al zullen er altijd wel grappenmakers zijn die beweren dat dit geen muziek is. Ik denk verder dat The Ramones een troef hebben in de dodelijke ernst waarmee ze hun rollen, welbeschouwd die van stripfiguren (letterlijk), zijn blijven spelen. Alle gekunsteldheid van hun zelfpresentatie ten spijt, lijkt er iets oprechts in te schuilen.

En tot slot is er een factor die ik niet uit ervaring ken, maar die zeker een rol moet hebben gespeeld: hier stonden vier volstrekt disfunctionele types op het podium, mannen zonder buitengewoon grote talenten of vaardigheid, en ze gaven hun publiek een dijk van een show. Anders dan met erkende geniën als Lennon/McCartney of de olympiër David Bowie, kon je je met de Ramones identificeren. Het aantal mensen dat na een concert van de Ramones besloot zelf een band op te richten, schijnt vrij groot te zijn, al heb ik geen idee hoe ze zoiets meten. In elk geval zouden The Clash en The Sex Pistols, toch niet de geringste bands, ondenkbaar zijn geweest zonder het Amerikaanse voorbeeld.

Er is een goede documentaire over The Ramones, End of the Century. Alle betrokkenen kijken terug op de band, die ondanks een overdonderende invloed nooit grote hits heeft gehad. Wat me opviel, is hoe eerlijk ze spreken. Een van de mooiste scènes is de vraag (op 1:12’55”), gesteld aan Johnny, of er een machtsstrijd was. Hij antwoordt dat hij denkt van wel, vraagt het zijn echtgenote Linda en luistert naar het antwoord met de blik van iemand die zich inspant een ander gezichtspunt een plaats te geven. Johnny wil de interviewer eerlijk te woord staan. (Hij zou later over de documentaire zeggen dat die duister van toon én realistisch was en hem daarom had verontrust: een vernietigend oprecht oordeel over zijn eigen loopbaan.)

Een andere vraag is even verhelderend: maakte het nu uit dat drummer Marky plaats moest maken voor Richie? Nee, zeggen Johnny en Dee Dee allebei beslist, het geluid lag in feite al vast, de wisseling maakte weinig uit. Je kunt dat onaardig noemen ten opzichte van Richie, maar het is een eerlijk en ongecompliceerd antwoord, dat ook aangeeft dat de mannen professioneel over hun muziek konden praten.

Misschien mag ik ze daarom wel. Ik kan er slecht tegen als een muzikant opgeeft over “my art”, want driekwart van de muziek komt van handige producenten en de meeste popsterren hebben niet veel verstand van hun muziek, laat staan dat ze echt kunnen vertellen waarom ze doen wat ze doen. Althans, zo komt het op mij over. The Ramones, die zich altijd wat dommer voordeden dan ze waren, wisten in elk geval verdraaid goed waarmee ze bezig waren: ze waren stripfiguren, ze hielden het simpel en in die beperking toonden ze een onbetwist meesterschap.

Eerder verschenen op https://mainzerbeobachter.com

Andere besprekingen van Jona Lendering over de boeken over en van the Ramones:


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.