"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Representation and Reality in Wittgenstein’s Tractatus

Zondag, 1 september, 2019

Geschreven door: Onbekend
Artikel door: Karl van Heijster

De pseudo-problemen van Ludwig Wittgenstein

[Recensie] Het is de naïeve lezer vergeven, als deze denkt dat Ludwig Wittgenstein gelooft dat de wereld het geheel van feiten is en niet van dingen, wanneer deze in de Tractatus Logico-Philosophicus schrijft dat de wereld “het geheel van feiten [is], niet van dingen.” Dat is hoe filosofische traktaten – zelfs logisch filosofische traktaten – immers werken. De schrijver wil de lezer overtuigen van zijn of haar standpunt, en draagt argumenten aan voor dat standpunt en tegen die van zijn tegenstanders. Wie echter doorleest, komt er aan het eind van het boek achter dat Wittgenstein helemaal niet gelooft dat de wereld het geheel van feiten is. Deze, en de andere thesen die in het boek naar voren worden gebracht, dienen op hun eigen merites als onzinnig te worden verworpen. Sterker nog, de filosoof is ervan overtuigd dat de filosofische onderneming als geheel dient te worden verworpen. Maar waarom brengt Wittgenstein die thesen dan zo stellig naar voren?

Omdat hij er op het moment van schrijven stellig van overtuigd was dat die thesen reële filosofische problemen oplosten, betoogt José L. Zalabardo in Representation and Reality in Wittgenstein’s Tractatus. Om dat te kunnen begrijpen is het noodzakelijk Wittgensteins Tractatus te bezien in het licht van de problemen die de werken van zijn voorgangers, Betrand Russell en Gottlob Frege, plaagden. Zalabardo leest Wittgenstein als een filosoof en als logicus, en houdt zich dus ver van de meer mystieke interpretaties van de Tractatus. In zijn interpretatie vormen Wittgensteins ideeën over de vorm van proposities en de manier waarop ze met de wereld samenhangen een reactie op problemen in bijvoorbeeld Russells oordeelstheorie. Zalabardo zet deze problemen nauwgezet uiteen en probeert hun link met Wittgensteins oplossingen aannemelijk te maken. Hij doet dit onder andere door overgeleverde teksten te bestuderen – briefwisselingen tussen Wittgenstein en Russell bijvoorbeeld -, maar focust ook op inhoudelijke overeenkomsten. Dat maakt zijn betoog vaak zeer technisch van aard. Wie bereid is daar doorheen te bijten, doet zich echter tegoed aan een rijkdom aan verhelderende (zij het beperkt toepasbare) inzichten.

Wittgenstein kwam uiteindelijk zelf tot het inzicht dat de problemen waar hij zich mee bezighield geen echte problemen zijn en de antwoorden die hij formuleerde daarom ook geen echte antwoorden. Deze omslag valt buiten het bereik van Zalabardo’s uiteenzetting. Toch dient hij zich op de een of andere manier tot deze omslag te verhouden. In zijn lezing moet Wittgensteins paradoxale houding als volgt worden opgevat: de filosoof probeert de lezer ervan te overtuigen dat 1) hij volgens de regels van filosofische debatvoering speelt, 2) deze regels hem ertoe brengen onzin te verkondigen, 3) de regels van het filosofische debat daarom zelf verdacht zijn en de filosofische onderneming als zodanig verworpen kan worden. Die interpretatie biedt de lezer voldoende uitwegen om Wittgensteins conclusie niet te hoeven accepteren en is daarom niet geheel overtuigend. Het is een lichte smet op een voor het overige uitstekende studie.

Ons Amsterdam

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles