"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

RMO Leiden een geschiedenis

Woensdag, 30 mei, 2018

Geschreven door: Pieter ter Keurs
Artikel door: Karin de Leeuw

Twee honderd jaar skeletten en vazen kijken

[Recensie] Een tante had mijn zusje en mij  uitgenodigd. Omdat het een alleenstaande dame was die zelf geen kinderen had, was onze koffer extra zorgvuldig ingepakt. “Niet dollen en hard lachen,”zei mijn moeder. “Doen wat ze zegt, ook als het anders is dan je gewend bent,”zei mijn vader. Zo gingen wij, tien en twaalf jaar oud, met witte sokjes en straks gestreken jurkjes, op stap.

Tante had zich ook grondig voorbereid op dit uitzonderlijke bezoek. Heerlijk eten (en snoep) en een uitgebreid programma was voor ons klaargezet. Hoogtepunt was volgens tante een rondleiding bij de Leidse vuilverbranding, waar ze zelf werkte. Het was inderdaad apart en ik zie het, vijftig jaar later, nog voor me. Daarna mochten we mee naar iets anders bijzonders: het Rijksmuseum van Oudheden.

Daarmee deed tante precies hetzelfde als mijn vader enkele jaren daarvoor had gedaan door me mee te nemen naar Het Rijksmuseum in Amsterdam: broer en zus voerden me binnen in een wereld waar ik niet meer weg wilde.

Die gemummificeerde kat en dat baby’tje vond ik inderdaad erg apart (ja tante), maar die zalen vol amforen en Griekse schalen, het altaartje voor Nehalennia waren de zaken die me echt boeiden. De eindeloze rijen met vitrinekasten tot het plafond, ik vond het prachtig. En het was er stil, zo stil. Je was er alleen met het verleden en dat verleden sprak. Tante is al vele jaren dood en ook mijn vader is niet meer onder de levenden. Het museum met de stille zalen bestaat niet meer.

Boekenkrant

Als ik nu het Museum van Oudheden binnenga, word ik omver gelopen door schoolklassen. Er staat een tempel in de hal, die geregeld gebruikt wordt als een decorstuk voor een lichtshow. Er is een boekwinkel vol populaire lectuur en knutselsetjes. Ik heb de verandering meegemaakt en hoewel ik me ook graag overgeef aan nostalgie en nooit door het tourniquet zal gaan zonder aan tante te denken, het Rijksmuseum voor Oudheden is nog steeds een plek waar ik verschrikkelijk graag kom. De collectie is educatiever, met minder voorwerpen. Er zijn veel meer tentoonstellingen en de lezingen en andere culturele activiteiten in het museum zijn toegankelijker dan vroeger en in aantal sterk toegenomen. Het RMO is een levend museum, een sieraad dat niet genoeg gekoesterd kan worden.

Nu bestaat het museum tweehonderd jaar en dat wordt sinds april gevierd. Momenteel is een tentoonstelling gaande over tweehonderd jarige geschiedenis van het museum met daaraan gekoppeld een hele serie activiteiten als lezingen en rondleidingen. Daarnaast is een jubileumboek uitgekomen. Wie overweegt het aan te schaffen in de museumwinkel: neem een stevige tas mee. Het boek is gelijk twee bakstenen, zowel in gewicht als in omvang. Gelukkig is er meer over te zeggen: het is ook een prachtig uitgevoerd boek dat een zeer compleet beeld geeft voor de buitenstaander, rijk geïllustreerd met gedegen en vaak erg leuke bijdragen van ruim dertig auteurs.

Op 13 juni 1818 werd Caspar Reuvens, pas vijfentwintig jaar oud, benoemd tot hoogleraar archeologie in Leiden. Dat wordt gezien als de stichtingsdatum van het museum, toen nog Cabinet der Hoogeschool genoemd. Tijdens Reuvens leven kwam het niet tot een openstelling van de collectie voor het grote publiek. Pas in 1838 kreeg het museum de een huisvesting die openstelling voor het publiek op bepaalde dagen toestond. Uit bezoekerboeken die vanaf die tijd werden bijgehouden, kan men nu nog een beeld krijgen van wie er langskwamen. In de catalogus is een aardig hoofdstuk van de hand van Cor Smit opgenomen over het bezoek van lager opgeleide Leienaars en de band met ‘hun’museum in de tweede helft van de negentiende eeuw. Timo Epping schreef een onderhoudend stuk over de educatieve functie van het museum.

Beroemde bezoekers waren er velen. Ik noem er slechts een: Sigmund Freud, zelf een enthousiast verzamelaar van archeologische vondsten, met name ook uit Egypte, bezocht het museum in 1910, toen hij in Leiden op vakantie was.

Na grote bloei in de eerste twee decennia van zijn bestaan, maakt het museum een moeilijke tijd door in de tweede helft van de negentiende eeuw. Na het plotseling overlijden van Reuvens in 1835, kwam Conrad Leemans aan het roer te staan. Hij bleef maar liefst 56 jaar directeur.

De periode 1891-1918 was er weer een van bloei. De belangstelling voor nationale archeologie nam toe. Er werd actief gegraven door medewerkers van het museum. De collectie verbrede zich ook steeds meer. Het publiek kon dit waarderen. Midden in de Eerste Wereldoorlog overschreed het museum voor het eerst de magische grens van 10.000 bezoekers per jaar.

Vader en zoon Holwerda waren jarenlang een bepalende factor in het museum. Er zijn foto’s opgenomen van de pipowagen die de familie gebruikte bij opgravingen en van reisjes naar het Middellandse Zeegebied. Jan Hendrik Holwerda was het die het aan de stok kreeg met zijn concurrent Albert Egges van Giffen. De strijd was bepalend voor de richting die de archeologie insloeg in de decennia daarna. Egges van Giffen ging uiteindelijk in Groningen werken. Holwerda werd directeur van het RMO en bleef dat tot 1938.

De Tweede Wereldoorlog was een moeilijke periode voor het museum, zoals voor vrijwel ieder instituut. Men nam afscheid van de Joodse medewerkster Grete Loeb. Tussen 1931 en 1940 leidde zij naar eigen zeggen tweeduizend rondleidingen. Dankzij plaatsing op de zogenaamde Barneveldlijst overleefde ze de oorlog.

Een van de conservatoren, Frans Bursch, ontwikkelde zich gedurende de oorlog van ‘Duits-vriendelijk’ tot een echte Nazi. Directeur Willem van Wijngaarden moest zien tussen tal van morele afwegingen mensen en de collectie zo goed mogelijk door deze tijd te loodsen. Zelf wilde hij om principiele redenen geen voedsel kopen op de zwarte markt. Zijn dochter bezweek aan de schaarst bijna aan het einde van de oorlog.

Het boek eindigt met hoofdstukken over de welvaart sinds het midden van de negentiger jaren van de twintigste eeuw. Het museum heeft daarbij ook nog eens de wind in de zeilen door een wereldwijde erfgoedhype. Prachtige foto’s van opgravingen en tentoonstellingen getuigen van de bloei van het museum. Bezoekersaantallen zijn gestegen tot boven de 200.000 per jaar.

Wanneer ik het museum verlaat probeer ik altijd even minstens één van mijn favorieten te lopen, de sarcofaag van Simpelveld, de Etruskische askistjes, wat dan ook. Ze zijn even van mij op dat moment. We kennen elkaar al lang. Robin Remmerswaal schreef een aardige hoofdstuk in het gedenkboek over de veranderingen van de uitstalling in het museum sinds het begin van de jaren zestig. Jammer voor mij dat er geen foto van de oude zalen bij staat.

Belangrijker nog dan alle losse bijdragen zijn de inleidende hoofdstukken bij ieder tijdvak van Pieter ter Keurs, conservator en een van de redacteuren van dit boek. Hij schetst steeds een veel breder beeld van de internationale en Nederlandse ontwikkeling van het culturele leven in die periode. Dat plaatst het museum in een juist perspectief.

Dit boek is een standaardwerk. De geschiedschrijving over het Rijksmuseum van Oudheden is voor de komende periode vastgelegd.

–-

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles