"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Rode wijn en andere verhalen

Vrijdag, 18 maart, 2011

Geschreven door: Kader Abdolah
Artikel door: Bob Hopman

Een vluchteling stapt steeds in dezelfde rivier

Vladimir Propp ving ooit, in zijn Morphology of the folktale (1928) het Russische sprookje in 31 ‘functies’, of motieven. Voor de verhalen van Kader Abdolah, in 2008 gebundeld in Rode wijn en andere verhalen, had hij er vermoedelijk niet meer dan vijftien nodig gehad. Er is om te beginnen altijd de vluchteling, er is een thuisland, een plaats van aankomst, en er is de confronterende factor die ze voor even bijeen brengt. Maar evenmin als het mijn bedoeling is Propp eendimensionaliteit te verwijten, doe ik dat bij Abdolah. Zijn beelden en zijn functies zijn namelijk bijzonder effectief.

Vooral in de eerste helft van de bundel, in 1993 gepubliceerd onder de titel De adelaar, zijn de verhalen kort en is er onderling steeds sprake van een herhaling van zetten, van grote parallellen. De vluchteling gaat vrijwel altijd naamloos. In ‘Zij moest haar verhaal nog vertellen’ bevindt hij zich in een opvangcentrum. Zijn herkomst is onbekend, maar hij komt rechtstreeks van Schiphol. De confrontatie met zijn vlucht en zijn thuisland ontstaat door de ontmoeting met een zekere Maria, die dezelfde taal spreekt als hij en die hem stukken Nederland laat zien.

‘In de etalage stonden poppen met witte kleding aan, voor het nieuwe seizoen.
“Heb je ooit een dode jonge vrouw gezien?” vroeg ze onverwacht.
“Wat bedoel je?”
“Die poppen lijken allemaal op dode vrouwen. Als een jonge vrouw dood is, lijken haar ogen op de ogen van de pop”, zei ze, terwijl ze naar een pop wees. “Ze kijkt naar je, maar er is iets mis in haar ogen.”’

Het is dan al te voorspellen hoe het met de mooie ogen van Maria eindigen zal, evenals met de groene tranende kijkers van het verdwaalde dier uit ‘Een onbekende trekvogel’. Voortdurend keren dezelfde beelden, dezelfde metaforen terug: lege ogen, maar ook lege handen, wijnflessen, een kraai, koe, of geelkoppige slang. Koeien zijn symbool voor Nederland, evenals de IJssel, die niet zelden ook een soort Proustiaanse herinnering aan het land van de jeugd oproept. ‘Rivieren zijn getuigen,’ luidt dan ook de titel van een van de verhalen uit het tweede deel, De meisjes en de Partizanen. ‘De IJssel misleidt me soms. Ik denk een groepje slangen te zien dat naar de oever zwemt. Het zijn geen slangen, maar wel kleine, rustige golven die tegen de oever slaan en dan terugkeren.’

Boekenkrant

De adelaar is in al zijn eenvoud en bijna overdaad aan herhaling vele malen geslaagder dan De meisjes en de partizanen, waarin soms meer speelsheid en vrijheid zit. Juist in dat laatste zit namelijk de zwakte van de auteur: hij is geen groot verteller, noch is hij een overtuigend stilist: zijn taalgebruik is daarvoor te eenvoudig, te beperkt ook, de zinnen zijn te kort en hebben niet of nauwelijks dynamiek. In het verhaal ‘Marcia’, doet de gelijknamige bibliothecaresse het hoofdpersonage aan zijn omgekomen zus denken: ‘Er was iets in haar wat met mijn verleden te maken had, maar wat?’

Deze zin is een cliché van het soort dat men eerder op een achterflap zou mogen verwachten dan in een literair verhaal zelf. Hoogstwaarschijnlijk heb je al lang begrepen dat er iets mysterieus, nostalgisch van Marcia uitgaat (de hoofdpersoon blijft immers dwangmatig bij haar langs gaan), dus waarom moet dat nog worden uitgelegd? Abdolah haalt ermee alle spanning uit zijn verhaal en laat zich zo van zijn zwakste kant zien.

Hij blijft op zijn best als een mens die iets heeft meegemaakt en dit in kleine, concrete beelden overbrengt. Er is altijd een herkomst die in de lucht hangt, er is de eeuwige herhaling en terugkeer van voorbije levensfases, die wel het mooist wordt neergezet in ‘De rode wijn’, over de ‘onreine’ dood van een koppige Perzische grootvader en de melancholieke, onbezoedelde laatste dagen van een Nederlandse oude man. En er is de nimmer afnemende angst van de hoofdpersonages, ook niet nu het ‘veilige’ Nederland is bereikt.

Hier, langs de IJssel, verwacht ik die man ieder moment tussen de bomen te zien opduiken. In mijn verbeelding zie ik dat hij zich achter een boom verschuilt.
Men noemde hem Zabih de verstopper, want hij verstopte zich achter bomen, of in kuilen, of bij pijlers van de brug om knaapjes te lokken.
Hier zie ik hoe hij zich verschuilt tussen de koeien. Ik zie zijn benen tussen de poten van de Nederlandse koeien die op de oevers grazen.

Voor iemand die altijd thuis heeft mogen blijven zal het nooit duidelijk worden wat het is om vluchteling te zijn. Maar heel soms, juist in al de eenvoud van hun taal, lijken Abdolah’s kortste verhalen wat aspecten ervan voelbaar te maken. Dat is als de auteur vergeet verteller te zijn, en gewoon getuige is.

Boeken van deze Auteur:

Papegaai vloog over de IJssel

Rode wijn en andere verhalen