"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Schrijven is voor mij altijd stiekem een beetje rock-en-rollen.’

Donderdag, 6 oktober, 2011

Geschreven door: Gustaaf Peek
Artikel door: Daan Stoffelsen

INTERVIEW

Op dinsdagavond 21 september spraken Gustaaf Peek en Arjen Fortuin over de bronnen van Gustaaf Peek, aan de hand van zeven door Peek uitgekozen fragmenten. Daan Weddepohl en Annelies Appelhof droegen ze voor, in een avond die werd georganiseerd door Stichting Recensieweb, met steun van Athenaeum Boekhandel in Cultureel-Academisch centrum Spui25.

Het is de derde avond volgens dit concept die Arjen Fortuin leidt. Hij sprak eerder voor Recensieweb met Dimitri Verhulst en Annelies Verbeke, auteurs wier werk hij goed kende. Hij had zich amper hoeven voorbereiden, hij wist precies wat hij moest vragen. Maar nu het een avond met Gustaaf Peek zou worden… ‘Er zijn van die boeken waarvan je hoort dat ze goed zijn en die koop je, of die bemachtig je op slinkse wijze bij uitgeverijen, en dan lees je dat, en dan kun je meepraten. Er zijn ook boeken waarvan je dat hoort, en dan komt het er niet van. En bij overmaat van ramp kwam deze schrijver twee jaar na Armin al met een tweede, nog meer geprezen roman, Dover.’
Peek en Fortuin in Spui25

Fortuin begon omgekeerd aan Peeks oeuvre. ‘In Ik was Amerika dijt de thematiek onmiddellijk uit, en ook de aantal manieren waarop het boek je te pakken neemt wordt steeds groter. Ik vond het een geweldige roman, een heel erg fijne eerste kennismaking met een schrijver met wie ik eigenlijk eerder kennis had moeten maken.’ Toen pakte hij Armin, Peeks eersteling, erbij en constateerde hetzelfde. ’Er zijn niet veel schrijvers die met drie boeken al zoveel overhoop hebben gehaald. Er is nu al een stevige beek of een kleine rivier ontstaan, die natuurlijk uit moet monden in een oceaan. Het moet doodeenvoudig zijn om een mooie avond rond de literaire bronnen van Gustaaf Peek samen te stellen.’

Hereditas Nexus

Een eerste vraag: welke fragmenten heeft Peek niet gekozen? Tientallen. Lucebert, bekent hij, en Paul Auster. Hij is uiteindelijk gegaan voor boeken waar hij iets bij voelde, die hem een kick in the ass gaven, ‘die me bijna hardhandig op iets wezen’. Soms om stijl, soms om inhoud, soms om de rol van de schrijver. ‘Op een gegeven moment ga je boeken lezen en vraag je je af: zou ik dat kunnen? Al deze fragmenten zijn sturende fragmenten.‘De avond is chronologisch, volgens de Peek-chronologie.

1. HENRY MILLER: THE TROPIC OF CANCER

Gustaaf Peek was zestien toen hij Miller las, pas vanaf toen begon hij echt te lezen – daarvoor waren het meer kinderboeken: Guus Kuijer, Jan Terlouw. ‘Eigenlijk vond ik boeken lezen aanvankelijk heel suf, maar toen ik op de middelbare school Engels ging lezen voor mijn lijst veranderde dat. Ik dacht: dit zijn goede verhalen, spannende teksten, spannende schrijvers, hier kun je iets mee.’ Het eerste dikke boek dat Peek las in het Engels was de autobiografie van Priscilla Presley, die hem mateloos interesseerde, want hij was gefascineerd door Elvis. Toen wilde hij Dracula lenen in de boekenbus – in Hoenderloo – ‘maar die meneer zei: nee, die mag jij niet meenemen. Wat het natuurlijk een stuk spannender maakte.’ Zijn vader had hem The Tropic of Cancer aangeraden. ‘“Die moet je lezen, want dat gaat over neuken.” En het was verdomd nog een goed boek ook!’

‘It is now the fall of my second year in Paris. I was sent here for a reason I have not yet been able to fathom. I have no money, no resources, no hopes. I am the happiest man alive. A year ago, six months ago, I thought that I was an artist. I no longer think about it, I am.
Everything that was literature has fallen from me. There are no more books to be written, thank God. This then? This is not a book. This is libel, slander, defamation of character.
This is not a book, in the ordinary sense of the word. No, this is a prolonged insult, a gob of spit in the face of Art, a kick in the pants to God, Man, Destiny, Time, Love, Beauty… what you will. I am going to sing for you, a little off key perhaps, but I will sing. I will sing while you croak, I will dance over your dirty corpse…

To sing you must first open your mouth. You must have a pair of lungs, and a little knowledge of music. It is not necessary to have an accordion, or a guitar. The essential thing is to want to sing. This then is a song. I am singing.’

Peek: ‘The essential thing is to want to sing! Als schrijver mag je vrij zijn! Als je net begint met schrijven, dan voelt dat als een groot gewicht, en dan breekt iemand daar doorheen, en iemand zegt: boeken zijn dood, het is nu klaar, we gaan zingen!’
Fortuin: ‘Heb je die boodschap er al op je zestiende uitgehaald? Of ben je dat pas achteraf gaan realiseren?’
Peek: ‘Ik blijf sommige boeken herlezen. En dit gloeide er weer uit, dat dit stuk erin moest komen was me duidelijk. Kijk, sommige boeken vallen af. Toen ik zeventien was, vond ik On the Road van Jack Kerouac geweldig, tien jaar later – ik was zevenentwintig – vond ik het tegenvallen. Het was saai, het was op de verkeerde manier romantisch. En dit is nog steeds fris. Ik geloof dit.’
Fortuin: ‘Toen Dimitri Verhulst hier drie jaar geleden zat, zei hij na een paar fragmenten: “Slecht hè, dat ik dat toen goed vond.” Heb jij dat niet?’
Peek: ‘Als ik iets goed vind, dan kan ik er meerdere dingen aan goed vinden. Als ik iets slecht vind dan laat ik het ook voor eeuwig vallen. Ik weet niet of dat slim is.’
Fortuin: ‘Ik heb De Avonden eens voor de derde keer gelezen.’
Peek: ‘En toen was het goed? Ik heb dat boek pas op mijn negenentwintigste gelezen. En ik vond het niet slecht.’

2. ERNEST HEMINGWAY – A FAREWELL TO ARMS

Video: https://www.youtube.com/watch?v=ciMl-9WKe4o

‘Ik las van hem voor het eerst The Sun Also Rises. En ik was een jaar of twintig toen ik A Farewell to Arms las. Het is heel heldere, schone taal, en ik snapte niet hoe hij dat deed, ik kreeg er kippenvel van, ik kon alle woorden lezen en begrijpen, maar ik snapte niet hoe hij zorgde voor kippenvel. Dat woorden dat kunnen, simpele woorden. Daar ben ik voor het eerst gaan nadenken over magie. Dit eerste hoofdstuk maakte me eigenlijk waanzinnig, ik wilde begrijpen hoe het werkte.’

‘In the late summer of that year we lived in a house in a village that looked across the river and the plain to the mountains. In the bed of the river there were pebbles and boulders, dry and white in the sun, and the water was clear and swiftly moving and blue in the channels. Troops went by the house and down the road and the dust they raised powdered the leaves of the trees. The trunks of the trees too were dusty and the leaves fell early that year and we saw the troops marching along the road and the dust rising and leaves, stirred by the breeze, falling and the soldiers marching and afterwards the road bare and white except for the leaves.’

Peek: ‘Het is ongelofelijk. Dit schept voor een schrijver verantwoordelijkheid. Dit kan een mens maken, dit kan een mens schrijven. Ja jongetje, dan moet je iets maken wat de ambitie heeft om er toch op zijn minst in de buurt te komen. Dat werkt, dat stroomt gewoon echt. Er zijn woorden en er is water. Hemingway als Jezus. En het ziet er achteloos uit, en dat vind ik ook heel bijzonder.’
Fortuin: ‘De magie zit volgens mij vooral in het stof.’
Peek: ‘Ook, maar ook in de leaves, maar vooral in het ritme, in de leaves of the trees… het is heel muzikaal. Hier gebruikt iemand alleen woorden. Om zo’n sensatie te bewerkstelligen, dat is voor een schrijver het hoogste.’
Fortuin: ‘Wat vond je van de rest van het boek?’
Peek: ‘Er bestaan niet veel perfecte romans. Er staan sommige seriestukken in, bij de behandeling van vrouwen draaft hij wat door, maar er zitten prachtige passages in. Voor mij voelt het ook als een gedicht – het is een van de meest poëticale prozastukken die ik ken, niet dat Erwin Mortier-achtige, maar wel heel erg poëticaal.’
Fortuin: ‘Wanneer las je dit? Wat deed je?’
Peek: ‘Ik studeerde rechten in Leiden, een studie die ik twee jaar volgehouden heb. Dat is redelijk afschuwelijk. Ik heb zelfs mijn propedeuse gehaald, maar ging niet zo veel naar college en dat gaf me wel veel tijd om te lezen – ik zat aan zes boeken per week. Zo gooi je je canon vol. Ik heb niet niets gedaan, die jaren.
Maar na die twee jaar schakelde ik over naar Engels. Het was heel simpel, ik dacht: je leest boeken en daar krijg je cijfers voor. Die studie heeft me leren schrijven over boeken. Van essay ga je naar scriptie, en dan ga je toch over je schrijfstijl nadenken. En toen ik mijn scriptie schreef, merkte dat ik voor het eerst op stond, een bepaald aantal woorden schreef en daar die grote bevrediging voelde dat ik iets gemaakt had. Het waren mijn eerste dagen als schrijver. Mijn scriptie ging over Richard Brautigan, overigens. Net als Hemingway een stoere man, had ook last van depressies, maar dat meenden ze weg te kunnen drinken. Dat schoten ze er dus in. Beide zelfmoord gepleegd. Die arme Brautigan heeft waarschijnlijk twee weken gelegen, werd toen gevonden. Hij zag er toen niet meer zo goed uit. Hemingway had meer vrienden, hij werd wel meteen gevonden.’

3. RICHARD BRAUTIGAN – TROUT FISHING IN AMERICA

‘As a child when did I first hear about trout fishing in America? From whom? I guess it was a stepfather of mine.

Summer of 1942.
The old drunk told me about troutfishing. When he could talk, he had a way of describing trout as if they were a precious and intelligent metal.
Silver is not a good adjective to describe what I felt when he told me about trout fishing.
I’d like to get it right.
Maybe trout steel. Steel made from trout. The clear snow-filled river acting as foundry and heat.
Imagine Pittsburgh.
A steel that comes from trout, used to make buildings, trains and tunnels.
The Andrew Carnegie of Trout!
The Reply of Trout Fishing in America:
I remember with particular amusement, people with three-cornered hats fishing in the dawn.’

Peek: ‘Dit komt uit het boek Trout Fishing in America. Het is een knotsgek boek. En een groot boek. Forel vissen in Amerika. Het is natuurlijk de handeling, maar ook een personage, een pompstation, allerlei verschillende incarnaties van Trout Fishing. Uiteindelijk gaat het over Amerika; het is een soort lange roadmovie, maar het is ook een road movie of the mind. Het merendeel speelt zich in het hoofd van de schrijver af. Hier ook. Dit is een soort herinnering, maar die ontspoort dan heerlijk. Bij Richard Brautigan is een metafoor echt. Als ik van dit glas water zou zeggen: dit is als de heilige graal, dan ís het in de volgende zin de heilige graal, dan wandelt de metafoor vrolijk verder als zijn nieuwe zelf.
Dit is de goede en nostalgische Trout Fishing in America. Trout Fishing in America is een soort The Good, the Bad and the Ugly van Amerika. En dit is de goede en nostalgische TFinA, maar het is ook ergens een tragisch boek: “America is only a place in the mind.” Hij ziet tijdens zijn reizen ook afval en armoede en geweld – ook dat hoort in het boek.’
Fortuin vraagt naar reis in Amerika die Peek in 1993 gemaakt heeft. ‘Je wilt weten of het waar is, is het echt. Het is een geweldige plek, maar ook een van de meest eenzame plekken op aarde. Als je in New York bent kun je je toch behoorlijk alleen voelen. Voor onderzoek voor Ik was Amerika was ik in Texas, een heel treurig dorp daar, zonder tankstations of winkels, de eerste dagen is dat echt wennen, tot je in een diner zit en beseft dat je in Amerika bent. Ik zit in Texas en ik eet een cheeseburger in een diner, dan zit je in je eigen film.’
Fortuin: ‘In teksten over Amerika klinkt voor mij vaak de Amerikaanse Droom door, en ook dat die droom vooral in gedachten bestaat. In het fragment van Bronningan zijn er twee kanten: enerzijds de onbedorvenheid van 1942, maar anderzijds ook de viezigheid van metaal. Heb je ook zo’n zelfde soort dubbelhartigheid ten opzichte van Amerika?’
Peek: ‘Ja. Amerika is bijna alles, maar ook helemaal niets. Het is een groot land, je hebt er bijna alles. Ik was in Texas, zonder auto, dan ben je een zwerver. Ik kwam in een Greyhound, ik vond dat romantisch. Maar die meneer die instapte met een deken als enige bagage vond het waarschijnlijk minder gezellig.Het voelt als een land met een glimmende top en een rotte basis. Je hebt er the best and the bright, geweldige kunst, maar aan de basis stinkt het… het is rot.’
Fortuin: ‘Die stinkende kant heb je ook duidelijk in je boek gestopt.’
Peek: ‘Ja, ze hebben dar die krijgsgevangenenkampen, die op zich heel fair waren. Enerzijds probeerden ze de Duitsers goed te behandelen, maar anderzijds zie je in het zuiden dat de zwarten eigenlijk werden gezien als een untermensch. Dat is het vreemde.
Fortuin: ‘Dat komt ook in je roman naar voren, als een blanke een vriendschap met een zwarte krijgt, en de zwarte een heel karige lunch geserveerd krijgt en de blanke een heel goede: kalkoen!’
Peek: ‘En de zwarte een stukje droge worst. Je doet je best om niet te blasé te denken, maar je schrikt er wel van. Toen ik bezig was met dit boek, heb ik ook in Arles een tentoonstelling gezien met foto’s van lynchings. Allemaal foto’s van lugubere lynchings waaromheen mensen vrolijk zijn, met kinderen. Aan de ene kant heb je iets afschuwelijks – iemand hangt – en aan de andere kant die blijdschap, dat was shocking.’

4. NESCIO, ’PLEZIERTREIN’

‘Ik was eenentwintig, had weinig Nederlandse literatuur gelezen op de middelbare school – ik ben toen heel slordig geweest met Nederlandse literatuur, nu is het te laat. Nescio was een goede schok. Nog niet eerder had ik Nederlands proza gelezen dat zo dwingend was, puur met de kracht van stijl – ik had Hermans gelezen, Reve. De aanslag vond ik een kinderboek. Ik stond bij Nescio met de mond vol tanden, ik wist niet hoe het werkte, maar het greep me naar de keel.’

‘Ik heb nog een oudere herinnering.
Donderdag 30 Juli 1896. Kijkt u het maar na in een oue almanak en u zult zien dat ‘t klopt. Bestaan er nog almanakken? En winkels: tabak, snuif en sigaren?
Donderdag 30 Juli 1896. Ik zie nog de blauwe aanplakbiljetten. Goedkoope trein naar Nijmegen, 2e en 3e klas, ƒ 1,- heen en weer. En ik voel weer heel even de oude verwachting van toen, toen die dag nog komen moest.
Het geluid van de houtduif. Een weg in een vreemd land, hooge boomen alom. Het moet bij Berg en Dal zijn geweest. En het koeren van de houtduif. En de vreemde ontroering.
Dat is alles.
De rest is zakelijkheid. De menschen van de pleziertrein, die je overal tegenkwam. De Duivelsberg. En even weer een vreemde ontroering: die ruimte en dat licht. Alles was vreemd. Een opgetogen meisje, volwassen. Ze kan nog leven, ik leef ook nog. Een te duidelijke stem: “Zooiets zie je bij ons op de Jodenbreestraat toch niet.” Een steil pad naar beneden, te steil, m’n vader komt zittende terecht, halverhoogte.
En tegen den avond, de weg naar ‘t station, al die groepjes menschen: de pleziertrein. Een man die op den rand van ‘t trottoir staat en z’n hoofd beweegt en dan kotst. De pleziertrein.
In de nacht staan we stil op de rails. Het raampje is open, wij hooren ‘t gelal uit de andere uit de andere wagens. Een man zit bij het portier. Waar zijn we? Hij wipt op om z’n kop uit ‘t raampje te steken en praat naar binnen: “Maarsbergen!” Klap op z’n derrière. “Waarom berg je ‘m dan niet op?” Pleziertrein.
Maar ‘t zachte koeren van die duif in de eeuwigheid. Dat steeds maar weer herleeft als ik een duif hoor koeren en soms alleen al als ik hoog-opgaand weelderig geboomte zie. Nijmegen, m’n vader, dat stuk weg, die boomen daar en die duif die koerde.
En de weemoed. Lang nadat die dag niet meer komen moest, hingen hier en daar nog die blauwe biljetten. Donderdag 30 Juli 1896. Goedkoope trein naar Arnhem en Nijmegen. De zoete pijnlijke en onbegrepen weemoed dat ‘t voorbij was en dat Donderdag de 30ste Juli 1896 nooit meer komen zou.
Dat is alles.
Een vreemd gevoel van onvergankelijkheid.’19 februari 1942

Peek: ‘Als schrijver mag je het woord “weemoed” eigenlijk niet gebruiken, maar verdorie als het in dit verhaal niet geweldig werkt! Kijk ook eens naar het einde – “een vreemd gevoel van onvergankelijkheid” – dat is tell, het is geen show, maar het werkt enorm! Je denkt hier ook weer: wow, hoe doet ie dat… en dit ook, het is maar een stuk van één A4, maar er gaat een wereld voor me open. Poeh…’
Fortuin: ‘Was je zelf al bezig met schrijven toen je dit las?’
Peek: ‘In de tijd waarin ik dit las, schreef ik vooral poëzie. Nescio heeft me ervan overtuigd dat wat ik wilde als schrijver ook in het Nederlands kon, dat er wegen waren om de taal naar me toe te plooien.’
Fortuin: ‘Heb je eigenlijk wel eens overwogen om in het Engels te schrijven?’
Peek: ‘Nee, nooit. Ik was ervan overtuigd dat wat ik wilde in het Néderlands moest – de vrijheid van het springen in de tijd zoals ik dat bij Brautigan zag, moest ik ook in het Nederlands kunnen vinden. Ik zat in die tijd in een periode waarin ik er literair niet uitkwam, niet wist waar ik heen wilde, ik was ook net klaar met studeren. Poëzie heeft me toen gered. Ik realiseerde me dat ik eerst mijn woorden moest vinden: ik wil het goede idioom vinden voor het verhaal dat ik wil gaan vertellen.’
Fortuin: ‘Was het dan zo’n vooropgezet plan, dat je poëzie ging schrijven om een betere prozaschrijver te worden?’
Peek: ‘Nee, maar het bleek achteraf wel het pad. Het gaf me zelfvertrouwen. Ik ging goed nadenken over welk woord waar moet staan – en poëzie dwingt je daartoe. Pas sinds jaren schrijf ik weer gedichten, het was een uitdaging om erin te komen, echt zwetende arbeid na al die jaren. Het is enorm spannend om mezelf weer zo te ijken op de taal.’
Fortuin: ‘Was je tevreden over de poëzie die je schreef?’
Peek: ‘Het kostte me een jaartje om erin te komen, toen werd het comfortabel en ging ik gedichten insturen. Ik ben er trots op, ik denk dat er bij elkaar zo’n twaalf gedichten zijn gepubliceerd in verschillende tijdschriften. Ik heb ze nog wel. Op een gegeven moment had ik een in eigen beheer gepubliceerd bundeltje – oplage dertig stuks, zoiets -, daar ben ik ook mee bij uitgevers langs geweest.’
Fortuin: ‘Wat zeiden die uitgevers van je werk?’
Peek: ‘Nou ja, ik kreeg de standaardreplieken. Maar het sterkte me wel in mijn vertrouwen, dat ik publiceerde in tijdschriften als De Tweede Ronde, Tzum, dat ik af en toe optrad met mijn gedichten… er was een begin. Na mijn afstuderen in 1999 dacht ik: ik ben er nu een jaar mee bezig, als dit de weg voorwaarts is dan gaan we ervoor, er is geen weg meer terug naar een vaste betaalde baan. Misschien komt het door Amerika of omdat ik altijd wel in een band heb willen spelen, maar schrijven is voor mij stiekem altijd een beetje rock en rollen.’
Fortuin over Nescio: ‘De Amerikanen tot nu toe waren nogal stoere kerels, zeker vergeleken met…’
Peek: ‘… de kantoorkerk Nescio, ja! Het is absoluut geen stoere man, maar zijn taal is stoer. Het gaat bij hem echt van bám-bám-bám. Hij is wel heel sterk in zijn woorden, hij durft het wel te formuleren, door gewoon een opsomming te geven en daar alle ontroering uit te trekken en erop te vertrouwen dat dat effect geeft. Bij hem zie ik het vertrouwen in de taal – net als bij Hemingway en Brautigan -, dat wat je schrijft boven zichzelf kan uitstijgen, dat het kan groeien in het hoofd van de lezer.’
Fortuin: ‘Een voor de hand liggende vraag: heb je dat zelf wel eens gevoeld?’
Peek (na lang twijfelen): ‘Ja. Zo’n boek gaat er pas uit als ik ook verrast ben. Het begint altijd een heleboel ideeën waarvan ik ongeveer weet hoe het gaat lopen, maar het gaat om de spanning: als personages afslagen nemen die ik ook niet kan inschatten, wegen inslaan die ik niet had verwacht. Als je schrijft, dan ga je alleen maar meer schrijven. Op een gegeven moment schrijf je dan een x aantal woorden per dag en dan komen er zinnen tevoorschijn die er kennelijk in zaten, die je verrassen en de tekst optillen en jou als schrijver ook verrassen.’
Fortuin: ‘Maar ik kan me ook voorstellen dat als dat allemaal komt en opborrelt, het nooit afkomt. Ik zat vorige week bij een interview met Thomas Rosenboom, die daar heel opmerkelijke ideeën over heeft. Er zijn volgens hem twee processen: de ene is het verdienen, dat is heel hard werken, of het opschrijven, maar dat kan je tegelijk, want dan wordt het een zooitje. Of vind je dat dat wel kan?’
Peek: ‘Jawel. Het schrijven wordt er ook spannend van. Thomas schrijft geweldige boeken, maar hij doet uitspraken alsof schrijven een invuloefening is, dan wordt het saai en dan gebeurt er niets. Het moet voor een schrijver ook spannend zijn om eraan te werken, anders komt het boek evengoed niet af.’
Fortuin: ‘We zitten in de periode waarin je poëzie schreef én las. Het voordeel van poëzie is natuurlijk dat je het lekker snel kunt lezen.’
Peek: ‘Ja, dat kan. Maar je kunt er ook jaren over doen om door te dringen in een goed gedicht. Ik heb ook een gedicht van Paul Snoek uitgekozen, het negende gedicht uit een cyclus voor Maria Magdalena, het is eindeloos te (her)lezen, telkens krijgt het een andere lading.’

5. PAUL SNOEK, ‘NEGENDE GEDICHT VOOR MARIA MAGDALENA’

‘Ik heb je aan de ketting van mijn slaap gelegd.
De kamer stuiptrekt en het bed wordt groot.
Mijn zaad bevlekt de lakens met violette tatoeages.

De lege lamp voltooit ondraaglijk het lichtjaar.

Wij weten weinig van de weelde, maar we weten
dat weelde niet meer wederkerig is. Immers
na de paartijd gaan de vrienden huiswaarts
blauw geschminkt als een onweer en somber.

De liefde leeft niet van de mens alleen.’

Fortuin: ‘Het is prachtig, maar niet zo vrolijk.’
Peek: ‘Ja, maar dat hoeft elkaar niet tegen te spreken. Die ene regel – “blauw geschminkt als een onweer en somber” – is voor mij een soort troostende mantra geworden als er iets vervelends gebeurt. Die eerste regel ook – “ik heb je aan de ketting van mijn slaap gelegd”: boom!’
Fortuin: ‘Je hebt poëzie waarvan je binnen een paar seconden denkt dat het zo hoort, en vervolgens blijkt het later nog mooier te zijn en poëzie die je meteen grijpt, waarvan je niet weet wat je overkomt.’
Peek: ‘Het werk van Snoek valt, net als dat van Lucebert, in de categorie waarin je meteen gegrepen wordt. Ik had ook Lucebert kunnen kiezen, maar Paul Snoek zit dichterbij, bij hem voel ik meer. Hij beroert meer mijn hart. Het is zo’n fijn chaotisch oeuvre. Ook de vroege gedichten van Hugo Claus vind ik echt geweldig. Maar terug naar Paul Snoek: het een heel intrigerende figuur; hij werkte voor zijn vader, verkocht dameskousen. Hij was zo’n rock-n-rollfiguur die ’s avonds na zijn werk in de kroeg gedichten schreef. Vind dat maar eens níét leuk als je 22 bent.
Fortuin: ‘Maar kende je eerst de man, of eerst zijn gedichten? Vond je hem een coole gast?’
Peek: ‘Nou, ik las eerst zijn poëzie en ontdekte later ook dat het een ‘toffe gast’ [Peek zet Vlaams accent op] is. Ik kwam in die tijd ook wel in Antwerpen, en die antiquariaten daar verkochten allemaal Paul Snoek. Zijn roman Een hondsdolle tijd is ook mooi, hij heeft een mooie verhalenbundel geschreven… Lezen die man!’
Fortuin: ‘De somberheid die Snoek overvalt, vind je ook in jouw boeken terug.’
Peek: ‘Dat merk ik altijd achteraf. Ik begin altijd opgewekt aan een boek, verwacht dat er een bepaald gedeelte terug in het boek komt, maar ik stop dat gevoel van eenzaamheid en somberheid er voor mijn gevoel niet bewust in. Dat is meer iets wat ik er achteraf bij het herschrijven er onbewust in leg. Wel moet ik achteraf zeggen dat, als ik nu Armin herlees, het toch wel somber is.’
Fortuin: ‘Je hebt nu twee keer een nazi opgevoerd, en in beide gevallen hem neergezet als een toch nog redelijk sympathiek figuur – al zit er bij het personage in je meest recente roman een randje aan.’
Peek: ‘Die tijd fascineert me. Die wreedheid kun je je niet meer voorstellen, die wreedheid in stijl met name. Dingen die niet bij elkaar mogen horen, gaan ineens bij elkaar horen. Ik dacht: hoe laat ik je dat voelen?’
Fortuin: ‘Je zoekt op verschillende manieren de rand op. Armin speelt aan het uiterste – voor Ik was Amerika geldt dat de oorlog in Europa weliswaar nog voortwoedt, in dat dorpje in Texas lijkt het heel anders te zijn. Doe je dat bewust – het thema van het nazisme opzoeken, maar niet de confrontatie met het daadwerkelijke moment.’
Peek:’Dan wordt het te voor de hand liggend – de gaskamers, de martelkamers, de moorden. Dan wordt iets gewoon slecht, of erg, maar hoe voel je dat weer, hoe krijg je dat vies? Ik moet dan een ander perspectief kiezen, om die woede en die gevoelens bij de lezer te laten doordringen. Ik ben in mijn werk op zoek naar een basis – als je door tijd en omstandigheden van links naar rechts gegooid word, vecht je dan tegen of ga je dan mee in het gewoel?’
Fortuin: ‘Je wilt laten zien dat er toch nog een bodem aan menselijkheid is.’
Peek: ‘Ja, zelfs nog in the heart of darkness. Dat je in oorlogstijd nog midden in de nacht onderduikers helpt, dat vind ik interessant, dat wil ik onderzoeken. Maar: als ik als schrijver een personage presenteer, en die is dan al direct goed, dan is de lezer al gewonnen. Ik wil juist de meubels in het hoofd van de lezer verzetten, hem andere kanten laten zien.’

6. SHUNTARO TANIKAWA, ‘MOEDER VERKOPEN’

‘Op mijn rug droeg ik moeder
in mijn haren hing de geur van moeder
met mijn handen steunde ik de botten in de kont van moeder
ik ging moeder verkopen

Ik kocht snoep en liet het moeder proeven
Is het niet te koud, vroeg ik
en beet in moeders vingers
ik ging moeder verkopen

De markt is vol kinderen en kleinkinderen
ergens raakt de lucht bewolkt
over de prijs worden we het niet eens
grapjes maken we

op mijn rug is moeder in slaap gevallen
ze laat haar pis lopen
een trein dendert hoog boven ons
geliefden zijn er nog

een afgedankt astronautenpak en
lege casettebandjes
en kleine veldbloempjes naast elkaar op de markt
zou iemand haar willen kopen?

Ik ging moeder verkopen
mijn stem werd schor
mijn voeten wilden niet meer
ik ging moeder verkopen’
(vertaling: Ivo Smits)

Fortuin: ‘Shuntaro Tani… Tanikawa is het he?’
Peek: ‘Ja, ik weet ook niet goed hoe ik het uit moet spreken…’
Fortuin: ‘Laatst heb ik mijn eigen boekenkast op Tanikawa nagekeken, ik kwam niet heel tegen. Gelukkig las ik op internet dat hij een veelgenoemde Nobelprijskandidaat was, wat mij wel weer verklaarde waarom ik niet zo heel veel van hem gehoord had. Hoe ben jij bij hem terechtgekomen?’
Peek: ‘Ik was een keer in een antiquariaat aan het rondslenteren, en zag daar een bloemlezing voor een paar gulden liggen – Japanese Poetry Now – en heb die toen meegenomen. Ik sla het open en ik zie heldere, doch doordringende poëzie, die me volstrekt onnadrukkelijk de ene dreun na de andere verkoopt. Ik wist dat ik iets groots aan het lezen was. Toevalligerwijs was er in diezelfde tijd een Japanse dichtersavond in de bibliotheek in Rotterdam, en ik ging daarheen. Tanikawa was daar ook, die was inmiddels ook mijn held geworden. Er stonden een stuk of tien gedichten in die bloemlezing, en ze waren alle tien goed. Het was eigenlijk puur toeval dat dit boek op mijn weg kwam, soms heb je dat. Dit kwam op een moment dat ik gegrepen was door de “poëzie van de volle mond”. Toen las ik dit, ik vond het goed. Vanaf mijn achttiende had ik het gevoel dat ik klaar was voor poëzie. Als jonge twintiger las ik dit boek, en ik dacht: dit snijdt hout! Ik krijg adem, krijg weer lucht en kan weer verder – ook als ik andere dichters uit de bundel lees. Moderne Japanse poëzie – dat hele post-hiroshamistische beeld, alles schoon, alles weg, de franje eraf [gelach uit het publiek]. Het gaat heel vaak over de these van Adorno over poëzie na Auschwitz. Ja, er zijn heel heldere gedichten ontstaan daarna, alle negentiende-eeuwse rommel werd van tafel gegooid en men vond de poëzie opnieuw uit.’
Fortuin: ‘Van wat we tot nu toe gehad hebben, is dit fragment haast het vrolijkste.’
Peek: ‘Het is dat je het nu zegt, maar ik heb daar geen seconde over nagedacht.’
Fortuin: ‘Je kunt het ook lezen als inktzwart, als een kind dat van zijn moeder af wil.’
Peek: ‘Ik heb later begrepen dat de moeder van de dichter alzheimer had, dat geeft een heel andere lading aan het gedicht. Het haalt de meerduidigheid eruit, maar toch. Maar over de vrolijkheid, ik weet het niet… Het gedicht heeft iets teders, het zijn twee mensen die tot elkaar veroordeeld zijn en toch bij elkaar blijven. Hij wil moeder verkopen, maar wil je dat echt, of… dat maakt het teder.’
Fortuin: ‘Het begin komt ook aan het einde terug. Net als bij Hemingway.’
Peek: ‘Ik hou van ritme, ik hou van dingen die terugkeren, op assonantie, dat soort dingen, stijlfiguren, climax, chiasme… dat soort dingen fascineert me.’
Fortuin: ‘Waar ik ook aan moest denken: in al je boeken komt het ouderschap nadrukkelijk aan de orde, het is altijd problematisch. Misschien is het niet eens zozeer ouderschap, als wel afkomst.’
Peek: ‘En ook: wie verbindt zich aan wie – ben je wie je bent of ben je wie je maakt? Wanneer zijn we af? Kennen we onszelf? En wanneer beschouwen we onszelf als af? Afkomst is daar een belangrijke basis voor. Wat blijft er over als je ouders of je geschiedenis van je worden weggehaald? Wie haalt je geschiedenis weg? Doe je dat zelf? Welke verhalen vertel je jezelf? Hoe maak je jezelf, hoe herschep je jezelf?’
Fortuin: ‘Van wat ik uit je boeken opmaak, komt het toch vooral op het individu aan om zijn identiteit te vormen. Ouders, familie of je land: daar heb je niets aan, je kunt dat het beste zelf doen.’
Peek: ‘Die kunnen vooral tegen je werken, ja. Je hebt wel gelijk.’
Fortuin: ‘Door Dover zul je de komende tijd als geëngageerd auteur te boek staan. Is het ook een pleidooi om jezelf je eigen verhaal te maken?’
Peek: ‘Als je met thema’s als de mijne werkt, dan ga je structuren ontwarren en onderzoeken die je ook negatief kunnen tekenen: je kijkt naar grotere en kleinere sociale modellen – dat kan heel geengageerd overkomen. Ik denk er de laatste tijd veel over na, omdat ik er ook wel mee geconfronteerd ben. Voor mij is Dickens echt geëngageerd. A Christmas Carol bijvoorbeeld. Je krijgt daar onder de vermomming van een heel verleidelijk verhaal de sociale structuur te zien: wat maakt iemand van zichzelf, en hoe doet hij dat, wat zijn de effecten daarvan?’
Fortuin: ‘Maar bij een echt geëngageerde schrijver past ook het verlangen om de wereld te veranderen: schop de mensen tot ze een geweten krijgen, wat Louis Paul Boon schreef.’
Peek: ‘Ik hou wel van schoppen, maar ik hoop toch meer dat de lezer aan het eind van het boek meer denkt: ik heb pijn in mijn voet, misschien heb ik mezelf wel geschopt. Ik hoop dat mijn boeken dat ook bewerkstelligen; dat mensen er een geweten van krijgen.’
Fortuin: ‘Maar je gaf net ook aan dat je wel met dat geëngageerde geconfronteerd wordt. Ben je niet bang voor het effect dat mensen denken: o, Gustaaf Peek komt de misstand van het jaar weer in romanvorm aan ons brengen, die laat een maatschappelijk probleem van alle kanten zien zodat het er stevig inhakt?’
Peek: ‘Je ontkomt niet aan een bepaald sjabloon, er verschijnen immers 300 romans per jaar, mensen gaan dan automatisch etiketten plakken. Nou, ik vind het geen slechte rol – als je, bijvoorbeeld, Ik was Amerika, openslaat en gaat lezen, dan komt hopelijk óók de kunst, de woorden, de zinnen, en dát is waar het om draait. Als je aan het eind van Dover denkt over die zielige menen, dan heb je mijn boek niet goed gelezen – ik onderzoek, wil dingen openbreken in je hoofd, dat je naar het luik gaat staren, dat is mijn intentie: de wereld van de lezer groter maken dan hij is. Andere perspectieven openen.’

7. JAMES ELLROY – MEMOIRES MY DARK PLACES

‘He learned some things about murder early on. He learned that men killed with less provocation than women. Men killed because they were drunk, stoned and pissed off. Men killed for money. Men killed because other men made them feel like sissies.
Men killed to impress other men. Men killed so they could talk about it. Men killed because they were weak and lazy. Murder sated their lust of the moment and narrowed down their options to a comprehensible few.
Men killed women for capitulation. The bitch woul


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Godin, held

Schrijven is voor mij altijd stiekem een beetje rock-en-rollen.’

Ik was Amerika