"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Statt etwas oder Der letzte Rank

Vrijdag, 7 april, 2017

Geschreven door: Martin Walser
Artikel door: Chris Reinewald

Bijna voltooid mensenleven zoekt beslissende wending

[Recensie] Na het overlijden van Nobelprijswinnaar Günter Grass (1927-2015) geldt zijn leeftijdsgenoot Martin Walser (90) als ‘Der Grand Old Man’ van de hedendaagse Duitse letterkunde. Zijn jongste boek Statt etwas oder Der letzte Rank heet een roman te zijn maar lijkt dat – al lezende – steeds net niet te willen worden. Het is meer een bundel scherpe observaties, poëzie en aforismen – ooit een beproefd stijlmiddel van oude(re) Duitse literatoren, van Canetti en Frisch tot Kafka en Kästner.

Walser, wiens wieg aan het Bodenmeer in Duitslands uiterste zuidwesten stond en Grass, geboren in het toen nog Duitstalig (want bezet) Polen in het noordoosten, waren niet alleen geografisch tegenvoeters. Ook stilistisch staan ze diametraal tegenover elkaar. Aan Grass’ plastisch taalgebruik – zoals bij Hugo Claus of Jan Wolkers – herken je zijn beeldend kunstenaarschap.

Walser is veel taliger geaard. Zo speelde hij in zijn oorlogstrilogie Een springende fontein (1998) met zuidelijke dialecten. Ook kleurde hij dit familie-epos met politiek taalgebruik uit 1939-1945 die nu niet meer als correct wordt ervaren – en daarom opschudding verwekte. (Denk aan hoe Nederlanders nu niet meer van  ‘Jodenmensen’ spreken.)

Het ‘rank’ uit de titel van Walsers nieuwste boek wordt voorin ook aan de Duitse lezers uitgelegd. In het zuidwest-Duits betekent ‘rank’ een wending of kromming in een weg. In het reguliere Duits staat het ook voor de beslissende wending in een jachtpartij, waarbij de opgejaagde aan zijn achtervolger ontkomt. Walser zet zichzelf neer als iemand met spoken uit het verleden die hem te na komen: vrouwen, critici, vrienden die vijanden werden. Vaak ontstonden die conflicten uit de verhoudingen, die de dwarse Walser met hun onderhield.

Boekenkrant

In detail treedt hij amper. Steeds keert hij terug naar een wand met schilderij waarvan alleen nog de lege lijst aan de muur hangt. Koortsig filosofisch herhaalt de bedlegerige beschouwer zijn oudemannenmantra: “Ik hoest, dus ben ik/ Mij gaat het een beetje té goed/ Alleen wat dromen is genoeg/ Ongrijpbaar zijn zoals de wolk, die zweeft/ Ik hoop op meer dan ik wil.”

Het lege schilderij aan de muur confronteert de hoogbejaarde in bed met afhankelijk te worden en hoe dat zijn bestaan zal vervormen. Dus houdt hij zichzelf, bijna Taoïstisch, voor: “Ik moet onafhankelijk worden: van mijzelf.”

Zo erg als Junichiro Tanizaki in zijn Dagboek van een oude dwaas (1962), over een dementerende man met seksuele wanen, vergaat het de naamloze hoofdfiguur niet. Wel worstelt hij met de napijn van relaties. Nog steeds begrijpt hij niet wat er verkeerd is om met meerdere vrouwen – ene Magdalena uit Warschau en, dichter bij huis, Alexandra uit Freiburg – tegelijk een liefdesverhouding te hebben. Immers: het is een aan belediging rakende onbeleefdheid om serieuze liefde niet te willen beantwoorden. En dan volgt een gelijkhebberig exposé, doorspekt met aforismen.

De gelauwerd schrijver op leeftijd geniet vooral respect en begrip bij zijn lezeressen. Opdringerige weduwvrouwen bellen bij hem aan. Ze willen maar één ding: dat hij met ze over hun overleden man spreekt, want alleen hij is bij machte zoiets te kunnen.

De man van Walser (dag)droomt; vooral veel en raar. Walser dist de dromerijen droog en klaarhelder op. Voor Nederlandse lezers is de droom met Sartre op het Centraal Station van Utrecht de meest merkwaardige. Op het perron waaraan de sporen 7 en 3 tegenover elkaar liggen staat een aquarium-achtige snackbar waar Sartre naar de treinen zit te kijken, tussendoor een spoorboekje bestuderend. Waarheen reist de ogenschijnlijk van zijn blaasproblemen genezen existentialist? Keulen-Euskirchen-Saarbrücken? Utrecht-Gouda-Voorburg? De ik-figuur spreekt de filosoof in zijn beste Frans aan. Maar die heeft geen tijd. Een fotograaf legt hem vast voor een Pepsi Cola reclame.

Een andere keer is de verteller per trein op weg naar een lezing. De trein blijkt vol te zitten met oude bekenden, inmiddels allen overleden. Ook op zijn eigen gereserveerde plaats zit iemand van vroeger, die weigert voor hem te willen opstaan. Geen wonder, alle treinreizigers hebben ooit ruzie met hem gekregen.

Walser besluit zijn wonderschone, dromerige boekje aldus: “Ich habe mich so vergangen und will gefunden werden, wo ich am liebsten war.” (“Ik heb mijzelf zo tot verleden tijd gemaakt en wil gevonden worden, waar ik het liefste was.”)

Het ‘vergangen’ raakt aan de typisch naoorlogse Duitse term: ‘Vergangenheitsbewältigung’: het leren beheersen van een (oorlogs)verleden, in dit geval dat van een omkijkende, Nobelprijswaardige schrijver, die gelukkig zijn pen nog niet wenst neer te leggen.

Voor het eerste gepubliceerd op De Leesclub van Alles


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.