"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Sterremeer. Een romance

Donderdag, 15 januari, 2009

Geschreven door: F Springer
Artikel door: Daan Stoffelsen

Zelfmoord van de muze krijgt zin

Als de jonge dichter Felix Sterremeer de overtocht maakt naar zijn geliefde Robie, doet hij dat op geleend geld, en door op de boot te schrobben en te boenen. Maar, vertelt hij, ‘de gedachte aan de Roepende Geliefde, wachtend aan de overkant van de oceaan, maakte de arbeid in de bloedhete keukens vederlicht.’ Zijn vrouwelijk gehoor proest het uit: ‘“O Felix, het is net of je ons voorleest uit een ouderwetse liefdesroman.”’ Sterremeer heet die roman, of eigenlijk novelle, en heel ouderwets is hij ook niet, al speelt hij in de jaren zestig en werd hij in 1990 als boekenweekgeschenk uitgegeven. Het beschrijft de opkomst van een dichter tot nederigheid, maar vooral de neergang van zijn muze tot grootsheid.

En wat voor een muze! De studente, die op een culturele Europareis ontvankelijk bleek voor Felix’ middelmatige Engelse gedichten, heeft een interessant manuscript in de la liggen over obscure tijdgenoten van Heine, een bewonderenswaardig vermogen tot alcoholinname en een rijke vader. En dan is ze ook nog eens prachtig.

‘Robie! Een ogenblik stond ze in de deuropening. Saxofoons zongen haar zacht en onzichtbaar toe vanuit de wanden van de bar. Ze keek aarzelend rond. Een hand speelde met de lange ketting om haar hals. Donkerrode vingernagels, donkerbruin glanzend haar als een kroon op haar hoofd, en toen ze bij ons was gekomen zag ik dat ze groene ogen had, nooit eerder door mij gezien, zeldzaam doorzichtige groene zee, door de zon beschenen. Eén blik op zijn vrouw en je wist dat Felix Sterremeer in Amerika geslaagd was.’

Ja, succesverhalen bestaan nog, en ouderwetse liefde ook, stelt Nikko, onze verteller, vast. Maar er is ook iets geks met dat stel, iets ongematigds, iets ongelijks. We krijgen er steeds maar glimpen van te zien, van de kennismaking tussen de verteller en de dichter, via een tweede ontmoeting bij een boekhandel, een literaire soiree in Wassenaar, de ouderwetse liefdesroman op de boot, de New Yorkse presentatie van Felix’ Engelse bundel, waar Robie een scène schopt, tot die fatale avond waarop het tot een uitbarsting komt. Felix’ dichterschap blijkt een teleurstelling, zijn Engelse debuut was een opzetje van haar met de uitgever, haar eigen manuscript stelt niets voor – had Nikko het niet zelf gezegd? Terwijl Nikko die nacht nog denkt dat haar woorden een cynische grap waren, Edward Albee en Arthur Miller waardig, trekt Robie de ultieme consequentie. De volgende ochtend vinden ze haar halfdood aan het strand.

Schrijven Magazine

Was het, zoals Nikko in een flits bedacht, een laatste poging om Felix tot grootse kunst te brengen? Robie bestudeerde immers die andere muze, Charlotte Stieglitz, het middelpunt van Berlijnse culturele kringen, die om diezelfde reden zelfmoord pleegde. Zo zou ze het prototype schrijversvrouw dat we zagen op de Wassenaarse soiree, een efficiënte, onzichtbare gastvrouw, voorbijstreven, en de muze aller muzen kunnen benaderen, Alma Mahler-Werfel. Springer voert haar, inmiddels 84 jaar, op als Sterremeer/Starlake zijn Engelse bundel presenteert. Die verklaring ligt in lijn met de gebeurtenissen, maar met een combinatie van alcohol en depressie had je het net zo goed kunnen uitpsychologiseren.

Dat is een tweede interessante rode lijn: Nikko ziet alleen die eerste interpretatie van de feiten en realiseert zich dieptriest dat hij Robie de avond voor haar dood nog had aangemoedigd verder te gaan met haar boek. Hij reconstrueert zijn eigen schuld, al had Robie zich nog zo uitgesproken tégen die de echtgenoot van de zelfmoordenaar, die mislukte Holderlin. Zo zou Nikko ook de hand hebben gehad in de mislukking van de Wassenaarse soiree, in Robie’s hoge verwachting van Felix’ talenten en – paradoxaal genoeg, Felix was overdreven enthousiast – in haar negatieve oordeel over haar eigen boek.

Zo maakt Nikko zich veel meer dan een gesprekspartner die burgerlijke nonsens uitslaat tegenover werkelijk levenden, meer een handelend personage dan een koor uit de Griekse tragedie. Hij is medeplichtig geworden door getuige te zijn. Wil Springer zeggen dat de goede observeerder, een onderzoeker als Robie, bestaat bij de gratie van betrokkenheid, dat de goede verteller een personage is dat zich in de handeling mengt? Zo’n betrokkenheid lijkt in tegenspraak met de afstand die Springer zelf neemt in zijn proza, in zijn ironische taalgebruik:

‘De alwetende hofmeester lachte beleefd. Hij wist al dat de heer Sterremeer en ik elkaar kenden. De heer Sterremeer had net zo verrast gereageerd toen hij mijn naam hoorde en hem verzocht vast de groeten over te brengen en te zeggen dat hij zich erg op het weerzien verheugde. Verder waren de weersverwachtingen gunstig voor de tijd van het jaar, zei de hofmeester, en hij wenste ons een rimpelloze overtocht.’

Wellicht gaat het gewoon samen, twee vormen van ironie, retorisch en dramatisch, en moeten we niets zoeken achter het schuldbewustzijn van die brave Nikko, niets meer dan het veredelen van een figurant. Sterremeer roept, als alle betere literatuur, de vragen op, en weet daarmee de oubollige toon goed te maken, en de collage-achtige methode waarmee hij schetsen van het nationale en internationale literaire vak vermengt met de werkelijk aangrijpende teloorgang van Felix en Robie. Springer weet met dit boekenweekgeschenk de zelfmoord van de muze alsnog zin te geven. Met ‘ZE STIERF VOOR NIETS’ had Robie haar studie willen besluiten, het tegendeel mag over haar zelf beweerd worden.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Met stille trom

Quadriga. Een eindspel

Sterremeer. Een romance

Teheran. Een zwanezang

Bangkok, Een elegie