"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tankstelle

Maandag, 10 februari, 2014

Geschreven door: Auke van Stralen
Artikel door: Suzanne van der Beek

Een intellectueel tussen de rouwdouwers

De omslag laat weinig aan de verbeelding over: een schimmig tankstation in de nacht, schaduwen die van verborgen personen zouden kunnen zijn en daarboven de Duiste titel: Tankstelle. De debuutroman van Auke van Stralen vertelt het verhaal van de Nederlandse Douwe, die naast zijn studie wiskunde in Karlsruhe verzeild raakt in de duistere wereld van de internationale drugshandel. “Met principes was ik minder nauwkeurig dan met cijfers.”

Op de voetbalclub ontmoet Douwe zijn twee vrienden Toni en Mehmet. Via hen komt hij te werken als toiletjongen bij een tankstation en als koerier voor VOWA, een groep drugsdealers die dit tankstation gebruikt als ontmoetingsplek. Douwes leven laveert tussen het bestuderen van wiskundige vergelijkingen, werken in de toiletten van het tankstation en een leven op de snelweg, vol met snelle auto’s en dure feesten.

Het moge duidelijk zijn, Tankstelle leest als een echt jongensboek. Of beter nog: als een goede actiefilm. Van Stralen speelt voortdurend met filmische beelden die worden opgeroepen door achtervolgingen en dure champagnefeesten. Hij beschrijft hoe de camera een dergelijke scène zou benaderen, hoe het beeld zou verschuiven en uiteindelijk zou inzoomen op het daadwerkelijke moment van actie. Ook de personages lijken zich bewust van de cinematische referenties in hun belevenissen. De naam VOWA is een afkorting van de namen van de vier leiders van de groep: meneer Volt, meneer Ohm, meneer Watt en meneer Ampère. Inderdaad, afgekeken van Reservoir Dogs. Een mooi moment is wanneer één van de koeriers zich laat ontvallen dat hij zichzelf ziet leven in een Bruce Willisfilm.

“De Helle zei dat ze in Amerika een beller binnen 50 seconden konden traceren. Toni vroeg hoe hij dat wist. ‘Gewoon,’ zei de Helle, ‘Die Hard.’”

Heaven

Contrast

Binnen deze wereld van rouwdouwers wordt Douwe duidelijk naar voren geschoven als de intellectueel. Hij ziet liever Franse arthousefilms dan Hollywood-blockbusters, geeft zijn geld niet uit bij een dure kledingmaker maar bij een antiquariaat, en informeert zijn bijrijders tijdens ritjes over de geschiedenis van het landschap dat ze doorkruisen. “Opmerkelijk hoe groot de afstand tussen jouw wereld en die van een ander kon zijn,” mijmert hij zelf.

Douwes wiskundige kijk op het leven geeft het verhaal een leuke extra dimensie. We zien hoe hij genoegen schept in zijn kennis van het precieze aantal tegels in het toilet, en hoe hij via een wiskundige benadering de toekomst van VOWA berekent. Maar zijn poëtische inborst komt alleen tot uiting in zijn voorkeur voor arthousefilms en Rilke. Als Douwe – de verteller in dit verhaal – daadwerkelijk als een dichter in het leven zou staan, zou de toon van het boek dit weerspiegelen. Dat is niet het geval, en zo ondermijnt Van Stralen enigszins de karakterisering van Douwe als kunstzinnige geest.

Er zijn in dit boek zoveel kleinere ambiguïteiten die hun doel veel beter raken. Zo is er de ruige Toni, die zijn keurig ingebonden verzameling Donald Ducks koestert en een zwak heeft voor zijn poes Robbeltje. Er is de sjofele barman op de voetbalclub – ook wel ‘Ouwe’–  die altijd rondloopt in zijn onverklaarbare trui van Trinity College Dublin. En ook Monica, die duidelijk niet seksueel geïnteresseerd is in Douwe, maar wel haar 15 denier kousen en tien centimeter hakken voor hem aantrekt.

Kneuzigheid

Het is echter met name de kneuzigheid van de VOWA-onderneming die de zaken op scherp zet. Ondanks al het geld, het geweld en de intimideringen, drijft VOWA op een handjevol onopgeleide koeriers die met een arbitrair wachtwoord naar een hotel worden gestuurd om daar op halfslachtige vertrouwensbasis een tas met geld om te wisselen voor een tas met ‘zeepjes’. Pasjes worden verstopt achter schilderijtjes, sleutels worden met kauwgom in een uitlaatklep geplakt. Deze onverschilligheid contrasteert niet alleen met de grote belangen die ermee gemoeid zijn, maar steekt ook scherp af tegen de aandacht die de jongens steken in het beheren van hun openbaar toilet.

“Toilet klonk netjes, bijna deftig. Misschien moest ik het plee noemen, schijthuis, latrine of poepdoos, maar we zeiden eigenlijk allemaal toilet. Je zou denken dat je als toiletboy zelfspot hebt, dat je er geintjes over maakt, maar we namen ons werk eigenlijk verbazingwekkend serieus.”

Voortdurend is Douwe bezig te onderzoeken hoe de toiletten gastvrijer, schoner en uiteindelijk lucratiever kunnen worden gemaakt. Het werk dat hij voor VOWA doet is in vergelijking daarmee vrijwel hersenloos. Het wordt hem uitdrukkelijk verboden om eigen initiatief te tonen en hij rijdt zijn ritjes als op de automatische piloot. “De dingen gebeurden gewoon.”

Ambigue

Door middel van dergelijke ambiguïteiten zorgt Van Stralen ervoor dat de aandacht van de lezer nooit verslapt. Zijn stijl is hier en daar nog wat aarzelend en sommige passages komen een beetje knullig over, maar over het algemeen is Tankstelle fijn geschreven en slaagt het erin de lezer mee te nemen in de schimmige wereld van Duitse drugskoeriers. Ook het verhaal, dat relatief lang blijft hangen op de ritjes naar verschillende plekken en met verschillende bijrijders, verveelt nooit. Het weet de lezer zelfs even op het puntje van zijn stoel te krijgen wanneer Douwe uiteindelijk lucht krijgt van de grote veranderingen binnen VOWA, die zijn werk en zijn relatie met zijn vrienden voorgoed zal veranderen.


Eerder verschenen op Recensieweb


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.