"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tekens van leven

Vrijdag, 3 juli, 2020

Geschreven door: Frederik-Willem Daem
Artikel door: Marnix Verplancke

Ode aan het stamcafé

De eerste zin

“Hoe het te zeggen?”

Recensie

Het zal wel niet toevallig zijn dat er geen Bad Lunch Awards bestaan, maar wel heel veel Bad Sex Awards. Niet alleen is seks voor de meeste lezers onder ons toch nog net dat ietsje spannender dan een boterham met kaas, het heeft er ook mee te maken dat het schrijven van een goede seksscène te vergelijken is met overeind blijven op een slap koord waar je partner net een flesje glijmiddel over gemorst heeft. Laat ik meteen maar met met die seksscène beginnen, dacht Frederik Willem Daem wellicht toen hij Tekens van leven op papier zette, dan zijn we daar tenminste al vanaf. En dus deed hij dat, en hij raakte met gemak aan de overkant van dat slappe koord, want zijn seksscène is spannend, schalks, gevoelig, erudiet en ook wel grappig. Er hangt iets in de lucht, voel je, tot het met een knaller op de grond pletst, want na die scène gaan Andreas en zijn Hertje uit elkaar.

Boekenkrant

En dus doet Andreas wat heel veel andere mannen hem in gelijkaardige omstandigheden hebben voorgedaan. Hij slaat zijn tent op in zijn stamcafé. Hij stuntelt op de pooltafel, ouwehoert met verzekeringsmakelaar Eckhart, luistert naar de andere habitués die eindeloos kunnen doorgaan over de prijs van de benzine, voetbaltransfers en wiens schuld het is dat de bussen nooit op tijd rijden, en wordt – hoe kan het ook anders – smoorverliefd op Patricia achter de tapkast. Andreas is met andere woorden zo vaak aanwezig in Café De Kauw – een knipoog naar Jean-Marie Berckmans’ Café De Raaf – dat Daem niet anders kon dan zijn debuutroman de ondertitel Een toogverhaal mee te geven. 

Hoe loopt het af met Andreas? vraagt u zich misschien af, maar daar is het Daem niet echt om te doen. Daarvoor schrijft hij gewoon te goed. Nee, plot moet het in Tekens van leven afleggen tegen sfeer en stijl, tegen het gevoel dat het uiteindelijk allemaal naar de pierewaaiers gaat, en dat het dan net zo goed vernuftig naar de pierewaaiers kan gaan. Nog maar zelden lazen we een roman die zo knap in elkaar stak. “We hangen misschien vast aan de feiten,” merkt Eckhart op een bepaald moment op, “maar we hebben de fictie nodig om ze draaglijk te maken.” Wat meteen het intelligentste is wat we een verkoper van verzekeringspolissen ooit hebben horen zeggen.

3 vragen aan Frederik Willem Daem

Tekens van leven lijkt me een ode aan het verdwijnende fenomeen van het stamcafé. Zijn we het ontgroeid?

Daem: “Vandaag zijn we op een andere manier met onze gezondheid bezig dan vroeger. Alcohol is niet langer iets onschuldigs of frivools. Maar ook zuiver economisch gezien is het stamcafé niet meer van deze tijd. Vandaag de dag wordt in eender welke branche een ondernemersmentaliteit verwacht. Een stamcafé daarentegen groeit spontaan en organisch. Je moet als uitbater dus bereid zijn je café vorm te laten geven door de bezoekers. Ik woon in Brussel en zelfs daar zijn er nog maar weinig kroegen waar niet over alles is nagedacht. Ze zien er dan bijvoorbeeld volks uit, maar dat is gewild volks. Daar hangen geen foto’s van de stamgasten meer achter de toog. En die gasten sturen in de zomer ook geen kaartje meer vanuit Benidorm naar hun stamcafé, waar het met een punaise aan de muur wordt geprikt.”

Zo’n stamcafé hielp toch ook veel eenzaamheid en psychische klachten voorkomen?

Daem: “Daar ben ik van overtuigd. In een stamcafé wordt de eenzaamheid collectief en draaglijk. De eenzame wordt omringd door andere eenzamen, waardoor die eenzaamheid des levens wordt. Vandaar dat ik vrees voor de toekomst van de recent heropende cafés. De regels gaan immers recht in tegen het fundament van het café, dat het een private ruimte is, maar tezelfdertijd ook een publieke. Je moet geen toegang betalen en je wordt met rust gelaten. Ik ken een paar cafées waar de traditionele rozenverkopers af en toe kort gaan tukken. Ze komen binnen, krijgen een glas water en mogen even de ogen dichtdoen. Dat zijn voor mij de schoonste van Brussel. Ook tooghangen is een essentie van op café gaan. Als je op voorhand moet reserveren en alleen nog mag praten met de mensen aan je eigen tafeltje, is de ware cafésfeer dood.”

Welke raad zou je een nieuwe caféganger desalniettemin toch geven?

Daem: “Neem er je tijd voor, maak dat je geen andere verplichtingen hebt en hou er rekening mee dat je geen voormiddagen meer zal hebben. Ook heel belangrijk is geduld hebben en bereid zijn om te luisteren. Je met een zekere laissez-fairementaliteit hebben, maar toch duidelijk weten in welke discussies je wil meegaan en in welke niet. En het belangrijkste: van bier houden natuurlijk, of van alcohol in het algemeen.”

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub Van Alles

Boeken van deze Auteur: