"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The Ethics of Immigration

Zondag, 1 juli, 2018

Geschreven door: Joseph Carens
Artikel door: Marc van den Bossche

Open grenzen (deel 2 en slot)

[Essay] Mijn eerdere pleidooi voor open grenzen en open migratie lijkt hier en daar gemoederen te beroeren. Een positieve reactie kreeg ik alvast van de SERV, een studiedienst waarin de sociale partners samenzitten en die in december 2017 met een tienpuntenplan advies uitbrachten aan minister Muyters. Zij pleiten daar voor een meer open beleid voor economische migratie. Zoals ik in mijn vorige blog al stelde, zal het wantrouwen bij ongetwijfeld een groot deel van de bevolking tegenover open migratie enkel kunnen verzacht worden als ook aan economische motieven ontleende argumenten de voordelen van open migratie tonen. Ik ben echter filosoof en ethicus en wil mij enkel vanuit dat perspectief over de vraag naar de mogelijkheid en wenselijkheid buigen van open grenzen en open migratie. Dat ethische perspectief zou ik hier nu graag wat beter toelichten.

Ik ben mij er uiteraard zeer goed van bewust dat de vraag naar open grenzen op kritiek en op weerstand zal stuiten en dat op dit ogenblik wellicht geen enkele politicus die vraag op tafel zal durven gooien. Zeker in de huidige mondiale politieke constellatie is de vraag naar open grenzen naïef en onrealiseerbaar. Maar waarom zouden we die vraag niet als een horizon kunnen gebruiken? Waarom lokale en globale problemen en hoe die samenhangen niet benaderen vanuit die horizon, als een ideaal dat politiek denken en handelen (anders) kan sturen? Het lijkt me ook de taak van de filosoof en de ethicus om mensen te confronteren met de consequenties van niet bevraagde vooronderstellingen. We kunnen beginnen met een vraag. Bijvoorbeeld: wat geeft ons het morele recht om mensen die op een vredelievende manier op zoek zijn naar de mogelijkheid om een beter leven op te bouwen niet toe te laten tot ons grondgebied? Staten hebben dat recht. Ze kunnen zich daartoe beroepen op nationale belangen of ze kunnen veiligheidsargumenten inroepen. Dat wordt dan ook niet in twijfel getrokken. De vraag gaat echter anders klinken als we ze formuleren in termen van morele argumenten. En ze gaat al zeker anders klinken als we de onbevraagde vooronderstellingen ervan confronteren met waarden en normen die wij in een democratische samenleving nochtans zeer evident vinden. Ik noem maar: vrijheid en gelijkheid. We laten broederlijkheid of solidariteit even buiten beschouwing.

In zijn boek The Ethics of Immigration stelt de Canadese politieke wetenschapper Joseph Carens voor om de vraag naar open grenzen te laten beginnen bij drie uitgangspunten. (1) Er bestaat geen natuurlijke sociale orde. Instituten en praktijken waarin het politeke bestuur vorm krijgt zijn mensenwerk en kunnen dus ook gewijzigd worden. (2) We gaan uit van de premisse dat alle mensen moreel gelijkwaardig zijn en als dusdanig moeten behandeld worden. (3) Als we de menselijke vrijheid willen beperken, moeten we dat moreel kunnen rechtvaardigen. Het lijkt me niet vergezocht te stellen dat deze drie uitgangspunten samen morele legitimiteit verlenen aan hedendaagse democratische regimes. We mogen er dus van uitgaan dat deze uitgangspunten goed zijn voor ons.

Maar wie is ‘ons’? Welk recht zouden we hebben om in morele zin dat ‘ons’ niet uit te breiden naar de mensheid als dusdanig? Nog anders: hoe zouden we het recht kunnen verantwoorden anderen – dwz diegenen die niet binnen onze grenzen leven – niet moreel gelijkwaardig te behandelen? Bij die drie uitgangspunten kunnen we, met Carens, drie redenen laten aansluiten ter verdediging van open grenzen. (1) Staatscontrole over immigratie beperkt de menselijke bewegingsvrijheid. Het recht te gaan waar we willen is nochtans een belangrijke vorm van vrijheid op zich. Bovendien is het een belangrijke voorwaarde voor andere vormen van vrijheid, steeds onder de voorwaarde dat het niet de vrijheid van anderen beperkt. (2) Vrijheid van beweging is essentieel om gelijkheid van kansen te kunnen waarborgen. In een democratische samenleving gaan we ervan uit dat de kansen om zich te ontwikkelen afhangen van individuele talenten en niet van sociale posities of van karakteristieken die te maken hebben met de plaats van geboorte, met ras of met geslacht. Gelijkheid van kansen in ook helemaal vervlochten met het uitgangspunt dat alle mensen moreel gelijkwaardig moeten behandeld worden. (3) We mogen ervan uitgaan dat het hanteren van de waarde van morele gelijkwaardigheid tevens leidt tot het engagement om te streven naar economische, sociale en politieke gelijkwaardigheid. Kunnen we dit ontzeggen aan de velen die in arme landen leven en net als wij verlangen naar de vrijheid zich te ontwikkelen in economische en sociale zin? Denk bijvoorbeeld aan de sommen geld die immigranten naar huis sturen. Mondiaal gezien beloopt dat bedrag een veelvoud van wat wereldwijd aan ontwikkelingshulp wordt besteed. Op welke morele gronden zouden we dit weigeren aan mensen die soms grote risico’s willen lopen om door migratie een menswaardiger bestaan te verwerven voor zichzelf en hun families? Zelfs al kan deze vraag naar open migratie nu niet of nauwelijks openlijk gesteld worden door politici, toch lijkt het me een uitstekend idee om ze impliciet te hanteren als open vraag naar beleid toe.

Wandelmagazine

Een open vraag is iets anders dan een gesloten vooronderstelling, bijvoorbeeld de vooronderstelling dat open migratie geen issue kan zijn. Een open vraag betekent mogelijkheden nagaan. Het betekent bestaande problemen vanuit een andere horizon bekijken. Ik noem maar problemen als terreur en mondiale ongelijkheid en wat die met elkaar te maken hebben. Het uitgangspunt dat manieren van samenleven altijd menselijke constructies zijn en dus veranderlijk, is een evidente en vruchtbare manier van kijken. Ooit leefden ook bij ons mensen met evidenties rond ongelijke behandeling van anderen op basis van ras of geslacht. Die evidenties in vraag stellen leek toen naïef en utopisch. Niemand zal nu echter nog durven opperen dat deze evidenties verzoenbaar zijn met een democratische ingesteldheid. Of is ook dat een naïeve veronderstelling?

Eerder verschenen op Marc Van den Bossche