"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The Price of Peace

Dinsdag, 19 oktober, 2021

Geschreven door: Zachary D. Carter
Artikel door: Marnix Verplancke

“Je hebt leiderschap nodig in de economie, dat een marsrichting toont en zo de onzekerheid verdrijft”

Een wiskundige met filosofische interesses, een notoir homoseksueel die trouwde met een Russische ballerina en ook nog eens een berucht gokker. John Maynard Keynes, de bekendste econoom van de twintigste eeuw was een man met vele gezichten.

[Interview] “Er zijn maar weinig denkers die zo makkelijk te misbruiken zijn als John Maynard Keynes,” zegt hij, “Wanneer een minister geen zin heeft om op de kleintjes te letten, haalt hij er Keynes bij, en dan vooral zijn stelling dat overheidstekorten er niet toe doen en dat de staat het geld moet laten rollen. Maar dat zei hij dus niet. Integendeel zelfs, voor Keynes was een begroting in evenwicht ideaal. Wat hij wel zei is dat je als overheid moet nagaan wat je problemen zijn en dat je die vervolgens op een rechtvaardige en voor de gemeenschap zo goed mogelijke manier moet oplossen. Dat betekent inderdaad dat zelfs al heb je al een torenhoge staatsschuld, je soms nog meer schulden moet maken om de economische groei te stimuleren, maar niet dat je zomaar in het wildeweg geld over de balk moet gooien. Misbruik blijft misbruik. Wat Keynes dus in feite zei is dat de overheid de plicht heeft om de economie actief te sturen, want als ze dat niet doet, komt ze nergens.” Aan het woord is Zachary Carter, senior writer bij HuffPost en auteur van The Price of Peace, de vorig jaar verschenen intellectuele biografie van John Maynard Keynes.

“Ongetwijfeld de scherpste geest die ik ooit heb ontmoet,” zei filosoof Bertrand Russell over Keynes, en als je weet dat Russell zowat iedereen kende, en dat Ludwig Wittgenstein bijvoorbeeld kind aan huis was bij hem, wil dat wat zeggen. Maar Keynes en Russell deelden natuurlijk een voorliefde voor de logica en de wiskunde. Economie is hij pas later gaan studeren. Keynes kennen we vooral omwille van twee boeken, General Theory of Employment, Interest and Money (1936). Het eerste kwam er nadat hij gevraagd was om deel uit te maken van de Britse delegatie die na WO I de Vrede van Versailles moest beklinken. Een belangrijk deel van de onderhandelingen ging over de Duitse herstelbetalingen. Volgens Keynes konden die maximaal twee miljard pond bedragen. Meer kon de Duitse economie niet aan. De Fransen onder leiding van premier Georges Clemenceau volgden echter een andere logica en eisten 120 miljard. Tijdens de onderhandelingen schoven Amerika en Groot-Brittannië op naar het Franse standpunt, wat voor Keynes aanleiding was om zijn ontslag in te dienen. Duitsland tot de bedelstaf veroordelen, schreef hij vervolgens in The Economic Consequences of the Peace, was vragen om sociale onrust en een nieuwe oorlog. Dat hij de Amerikaanse president Woodrow Wilson ‘een dove en blinde Don Quixote’ noemde en de Britse premier David Lloyd George ‘een verdwaalde bezoeker uit de magische bossen van het Keltische verleden’ zorgde ervoor dat hij voortaan persona non grata werd in Londen. Veel minder toegankelijk, maar op het vlak van de economie ook stukken belangrijker was General Theory of Employment, Interest and Money, waarin hij het klassieke liberale idee dat economie en politiek twee afzonderlijke disciplines zijn afwees en een pleidooi hield voor overheidssturing van de economie.

Keynes was echter geen droogstoppel, zo blijkt ook uit het toneelstuk Vrede, Liefde en Vrijheid waarmee Het Nieuwstedelijk door het land toert en waarin de econoom neergezet wordt  als een man van de wereld, die mensen bespeurde achter de cijfertjes en het als zijn taak zag niet alleen de economische groei te bevorderen, maar ook de wereldwijde beschaving. “Voor Keynes was economie inderdaad veel meer dan de boeken laten kloppen,” zegt Carter daarover, “Het was de plek waar politiek, ethiek en psychologie samenkwamen. In Keynes’ tijd geloofde zowat iedereen dat een economisch systeem van nature naar een evenwicht streeft. Het was alleen een kwestie van wachten tot de onzichtbare hand alle plooien had gladgestreken en vanaf dan zou alles vlot verlopen. Maar hoe lang moeten we dan wachten, vroeg Keynes zich af. Vandaar zijn befaamde uitspraak uit 1923, ‘Uiteindelijk zijn we allemaal dood.’ We moesten volgens hem niet wachten op een betere wereld, we moesten die zelf maken. De onzekerheid en onvoorspelbaarheid zijn niet tijdelijk, maar permanent. Keynes maakte in 1926 de algemene staking van dichtbij mee. Hij zag de massa revolteren en de tanks door de Britse straten rollen. Op zo’n moment heb je niets aan een theorie die beweert dat de markt uiteindelijk zelf voor een oplossing zal zorgen. Dan moet je politiek ingrijpen.”

Boekenkrant

Vanwaar die politieke kijk op het economische gebeuren?

Carter: “Als je Keynes wil begrijpen, kun je niet om de Bloomsbury Group heen, een gezelschap bestaande uit dichters, romanciers en schilders waarin hij vertoefde vanaf de eeuwwisseling. Hij ontmoette er Virginia Woolf, Lytton Strachey, E.M. Forster en Duncan Grant, stuk voor stuk toonaangevende figuren van het modernisme. Keynes deed niet liever dan urenlang discussiëren op intellectueel niveau. En hij leed ook graag het leven van een kunstenaar: halverwege de dag stoppen met werken en een glas champagne drinken terwijl Virginia Woolf zijn haar knipte. Dat was voor Keynes een geslaagde dag. Nadenken over economie zag hij ook in dat licht. Het was iets voor mensen die de luxe hadden om er zich mee in te laten. En dat zouden er steeds meer worden wanneer de economie beter gestuurd werd. Dat waren alle leden van de Bloomsbury Group met hem.”

Is zijn bekommernis om Duitse stabiliteit na WO I ook te zien in dat Bloomsbury-licht?

Carter: “Ongetwijfeld, maar hij was lang niet de enige adviseur die er zo over dacht. Heel veel Britten die nauw betrokken waren bij de onderhandelingen wisten dat de strafcampagne tegen Duitsland alleen maar slecht kon aflopen. Begin 1919 werd Duitsland getroffen door een hongersnood. Keynes werd gevraagd die op te lossen, samen met Herbert Hoover, die later een bijzonder conservatieve Amerikaanse president zou worden. Samen zetten zij een gigantisch hulpprogramma op poten dat voedsel voorzag voor 400.000 mensen. Zij werkten heel nauw samen en waren er allebei evenzeer van overtuigd dat Duitsland een hulpprogramma nodig had en geen schadeclaim van vele miljarden dollars of ponden. Hoover vreesde dat de sociale onrust zou uitdraaien op een communistische revolutie zoals een paar jaar eerder in Rusland was gebeurd, maar in het openbaar zweeg hij, net zoals iedereen. Behalve Keynes dus.”

Dat de Amerikanen niet zomaar de spons wilden vegen over alle door de oorlog aangegane schulden, was ergens toch te begrijpen? In feite hadden zij de oorlog zowat op hun eentje gefinancierd.

Carter: “Keynes vond dat iedereen verloren had tijdens de oorlog en dat alle landen dus met een blanke lei aan de toekomst moesten kunnen beginnen. De Amerikanen waren echter de grote schuldeisers. De bank J.P. Morgan had heel veel geld gestoken in de Britse bewapening, net zoals een hele meute kleinere investeerders. Er was ook geld geleend aan België en Frankrijk. Ergens is het dus best te begrijpen dat zij daar wel iets voor terug wilden. Anderzijds lag een deel van Europa wel in puin en was de kans dat er opeens een onzichtbare hand zou verschijnen die alle schade zou herstellen heel erg klein. In feite zei Keynes wat iedereen met gezond verstand kon zien, en wat men na WO II wel luidop toegaf, dat er gewoon heel veel geld nodig was om de oorlogsschade ongedaan te maken. Toen Keynes daar tegenin ging, was hij voor velen een profeet. Was er een economisch heet hangijzer dat opgelost diende te worden? Dan stapten de kranten naar Keynes voor commentaar. Opeens was hij een publieke intellectueel. Toen hij in 1925 trouwde was hij in feite niet meer dan een academicus die zes jaar eerder een boek had geschreven. Maar toch stuurde modeblad Vogue een journalist en een fotograaf naar het dienstencentrum van St. Pancras om er een reportage over te maken.”

Nu u het toch over zijn huwelijk heeft, Keynes was een notoire homoseksueel tot hij in 1921 de Russische ballerina Lydia Lopokova ontmoette en halsoverkop verliefd werd op haar. Dat was toch verrassend?

Carter: “De hele Bloomsbury Group viel zowat unisono van zijn stoel. Keynes was toen vooraan in de veertig, geen piepkuiken meer dus. Vrouwen waren nooit zijn ding geweest en de mannencultuur waarin hij leefde versterkte dat gevoel nog. In zijn archief ontdekte ik een paar rare steekkaarten met daarop niet te ontcijferen getallenreeksen. Ik wou ze al opzij gooien tot ik ze omdraaide en ontdekte waar ze bij hoorden, bij mannen dus. ‘De priester in het badhuis’, stond er dan, of ‘de jongeman onder de brug’. Vrouwen stonden er niet op. Zijn vrienden konden er ook niet bij dat Lydia een ballerina was. Niet zomaar een vrouw dus, maar een dansende vrouw, iemand die carrière maakte met haar lichaam en niet met haar geest. Nochtans stond Lydia in hoog aanzien. Ze was de beste danseres van Groot-Brittannië, wat haar een aura opleverde dat vandaag ergens tussen dat van een rockster en een sportheld in zou zitten. Maar voor de Bloomsbury’s was ze gewoonweg anti-intellectueel. Ze had zelfs niet eens Shakespeare gelezen. Maar Keynes trok er zich niets van aan. Lydia en hij waren echt smoorverliefd en ze zouden tot de dood van Keynes in 1946 een voorbeeldig gelukkig koppel vormen.”

Dreef Lydia hem niet weg van de rest van de Bloomsbury Group?

Carter: “Wellicht voelden ze dat hij hen op emotioneel vlak vervangen had door Lydia. Maar er was meer dan dat. Keynes ging intellectueel ook een andere kant op dan de overige leden van Bloomsbury. Het marxisme was toen heel populair in intellectuele kringen, zelfs bij gematigde linkse mensen. Keynes heeft het marxisme wellicht nooit goed begrepen. Hij had er alleszins geen enkel respect voor en dat vloeide voort uit zijn volstrekte afkeer van het politieke project achter het marxisme. Een regering omverwerpen vond hij gewoon een dom idee omdat dit alleen maar tot geweld, honger en onrecht kon leiden. Hij stond wel achter de hervormingen die het marxisme wou doorvoeren, alleen wou hij die er via parlementaire weg doorkrijgen. Bloomsbury viel na WO I geleidelijk aan uit elkaar. E.M. Forster en Virginia Woolf werden beroemde schrijvers en Keynes werd zelfs voorgedragen voor de Nobelprijs voor de vrede, terwijl anderen ter plekke bleven trappelen. Dat maakte het steeds moeilijker om feestjes te organiseren waarop vrijuit over seks, god en de regering kon worden gepraat.”

Keynes was niet alleen de belangrijkste econoom van zijn tijd en volgens sommigen wel van de hele twintigste eeuw, hij was ook een verwoed gokker. Hoe rijmde hij dat?

Carter: “Gokken was voor hem een van de geneugten des levens. Hij raadde het iedereen aan. Is het niet mooi om ’s ochtends op te staan, de krant erbij te pakken en tijdens het controleren van de loterij-uitslagen de spanning te voelen dat je misschien rijk bent? Hij hield van die spanning. En van de winst natuurlijk. Hij speculeerde op de stijging van obligaties en de daling van wisselkoersen. Tegen het einde van WO I was hij rijk. Hij had zijn topsalaris alleen maar gebruikt om ermee te beleggen en had het zo zien uitgroeien tot een fortuin.”

De econoom had dus ook een fijne neus voor zaken?

Carter: “Misschien, en misschien ook weer niet. Wanneer je aan het hoofd staat van de Britse oorlogsinspanning heb je natuurlijk wel enig idee waar bijvoorbeeld de katoenprijs op korte termijn naartoe zal gaan. Wat hij deed zouden we vandaag handel met voorkennis noemen en het zou Keynes in de gevangenis laten belanden. Maar ook na de oorlog ging hij door, toen hij dus niet langer voor de overheid werkte en geen ‘inside’ information meer had. Aanvankelijk ging dat goed. Hoe meer hij won, hoe meer hij belegde, tot hij een verkeerde gok deed en zowat alles verloor. Maar ook dat weerhield er hem niet van om later te herbeginnen. Zo kreeg hij bijvoorbeeld de vraag van King’s College of hij de beleggingsportefeuille van het college wou beheren. Hij gooide die meteen helemaal door elkaar en behaalde op korte termijn een winst van 300%. Uiteindelijk was het ook zijn manier om de spot te drijven met ons economisch systeem gebaseerd op verwachte koerswendingen en niet op de reële waarde van zaken, denk ik. Zo kun je een land niet runnen, vond hij. Je kan het niet overlaten aan de grillen van een casino. Ik ben er zeker van dat zijn pleidooi voor overheidsingrijpen in de economie alles te maken heeft met zijn ervaringen op de financiële markten. In hoofdstuk 12 van zijn General Theory zegt hij trouwens dat die financiële markten best aan banden gelegd kunnen worden, een advies dat iedere fan van het boek netjes naast zich neerlegt. Het enige wat ze onthouden is dat de overheid flink moet investeren in crisistijd om de economie draaiende te houden.”

Maar is dat dan niet de essentie van zijn denken?

Carter: “Nee dus. Dat is wat alle regeringen ervan onthouden hebben, maar ik zou wel eens willen weten hoeveel ministers dat boek ooit gelezen hebben. Ik denk zelfs niet dat de meeste economen dat hebben gedaan, of de professoren economie die er les over geven. En geef ze maar eens ongelijk. Het is gewoon een schabouwelijk slecht geschreven boek. Hoofdstuk 12 is leuk, en 24, maar de rest is ontoegankelijk. Ik denk dat het vooral over onzekerheid gaat en over zijn kritiek op financiële markten die daar uit voortvloeit. Waar hij mee zat was dat aanbod niet automatisch tot vraag leidt. Als mensen ongerust zijn over de toekomst houden ze hun geld gewoon in hun portemonnee. Je hebt dus leiderschap nodig in de economie, dat een marsrichting toont en zo de onzekerheid verdrijft. Momenteel verkeert de sector van de halfgeleiders in grote crisis. Die is deels veroorzaakt door corona, maar ook door drie decennia van onvoldoende vraag. De producenten maakten er alsmaar minder omdat er steeds minder vraag naar was. En van reserves aanleggen was er al helemaal geen sprake. Wanneer de vraag dan plots toeneemt, heb je er niet voldoende. Dus moet iemand beslissen dat er meer gemaakt moeten worden en dat dit niet tot reusachtige winsten zal leiden.”

Zag Keynes een grens aan die staatsbemoeienis in de economie?

Carter: “Gedurende zijn leven zag hij het aandeel van de staat steeds maar toenemen. Op het einde had hij het zelfs over 60% van het BBP dat in handen kon zijn van de overheid wou die een degelijk leven voorzien voor haar burgers. Amerika zit sinds het einde van WO II aan ongeveer 20%.”

Dus zou Keynes een fan zijn van Bidens investeringspakket van 4 biljoen dollar?

Carter: “Wellicht wel, ook al omdat Biden 3,5 biljoen uit een belasting op grote kapitalen wil halen. Hij wil zwaar investeren in het welzijn van de Amerikanen en in de infrastructuur en beide zijn meer dan nodig. Dat er goedkopere kinderopvang komt is bijvoorbeeld essentieel voor vrouwen op de arbeidsmarkt. Keynes zou daar helemaal achter gestaan hebben.”

John Maynard Keynes (1883, Cambridge, VK)

Studeert wiskunde en filosofie aan King’s College, Cambridge en legt zich pas na aandringen van de toenmalige stereconoom Alfred Marshall toe op filosofie.
1919: is als Brits topambtenaar betrokken bij de vredesconferentie van Versailles. Hij verlaat die voortijdig uit protest tegen de torenhoge herstelbetalingen die vooral de Fransen eisen van Duitsland en die volgens hem alleen maar zullen leiden tot sociale ontwrichting en een nieuwe oorlog.
1936: publicatie van General Theory of Employment, Interest and Money, het boek dat hem wereldberoemd maakt omwille van de stelling dat overheden in tijden van economische crisis de werkgelegenheid op peil moeten houden door te investeren in openbare werken.
1944: ligt mee aan de basis van het Bretton-Woodssysteem dat vaste wisselkoersen garandeert, en van instellingen als de Wereldbank, het IMF en de Britse National Health Service.

Eerder verschenen in De Morgen