"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The Shroud of Turin

Zondag, 6 september, 2020

Geschreven door: Andrea Nicolotti
Artikel door: Jan Willem Nienhuys

Een zuiver fijn lijnwaad

[Recensie] De kerkhistoricus Andrea Nicolotti schreef in 2015 een prachtig en meermalen bekroond wetenschappelijk overzichtswerk over de Lijkwade, waarvan nu een Engelse vertaling is verschenen met de titel The Shroud of Turin: the history and legends of the world’s most famous relic. Nicolotti is een belangrijk deskundige op dit gebied — hij heeft inmiddels ongeveer twee dozijn boeken en artikelen over het onderwerp geschreven. Die zijn uiteraard nergens te vinden tussen de meer dan driehonderd artikelen op Shroud.com.

Rond 1353 stichtte de Franse ridder Geoffroy de Charny een simpel houten kerkje in het dorpje Lirey op zijn grondgebied, met zes kanunniken. Enkele jaren later kwam bisschop Henri de Poitiers van het nabijgelegen Troyes ter ore dat de geestelijken van het kerkje een verdacht handeltje hadden opgezet: ze vertoonden gelovigen tegen betaling een lap linnen van ruim één bij vier meter met twee afbeeldingen van een man erop. Het was duidelijk dat ze voorgaven dat Jezus hierin begraven was geweest, en dat voor- en achterzijde van diens lichaam afdrukken op de lap hadden achtergelaten. Bovendien organiseerden ze wonderen — het waren de hoogtijdagen van de relikwieënindustrie. Nicolotti maakt melding van wel veertig ‘lijkwades’ en verwante zaken. Een ervan, bewaard in de abdij van Cadouin in de Dordogne, zou zeker zestig mensen uit de doden hebben opgewekt (in 1933 werd vastgesteld dat het islamitisch fabrikaat was).

Dader

Bisschop Henri stelde een onderzoek in, vond de schilder, met als gevolg dat de vertoningen onmiddellijk werden gestaakt en de lap schielijk werd verstopt.

Boekenkrant

In 1389 begon Geoffroys zoon Geoffroy II echter weer met vertoningen, nadat hij toestemming had weten te krijgen van een pauselijke gezant. Een van Henri’s opvolgers, Pierre d’Arcis, protesteerde bij de paus. Hij schreef een uitvoerige brief, waarin hij ook de bevindingen van Henri vermeldde. De paus besliste dat de lap wel vertoond mocht worden, maar alleen ‘als schilderij’ en zeker niet met priesters in liturgische kleding en brandende kaarsen ernaast — een bevel waaraan men zich natuurlijk niet hield.

Na de dood van Geoffroy II in 1398 maakte zijn dochter Marguerite zich van de lap meester. In de jaren daarna probeerden de kanunniken van Lirey het ding terug te krijgen. Telkens beloofde Marguerite het te retourneren en ondertussen de kanunniken een vergoeding te geven, wat ze geen van beide deed maar waarmee ze impliciet toegaf niet de eigenaar te zijn. Het is opmerkelijk dat in de circa vijftig documenten over deze zaak in die tijd niemand van de betrokkenen beweerde dat de ‘lijkwade’ authentiek was.

Uiteindelijk verkocht Marguerite het doek in 1453 aan hertog Louis van Savoye, een lid van een dynastie die over delen van Frankrijk en Noord-Italië heerste en uiteindelijk het koningschap van Italië zou verkrijgen. Daarmee werd Louis dus eigenlijk een heler (mijn woorden, niet die van Nicolotti).

Voor het huis van Savoye was het bezit van een dergelijke relikwie — de ware oorsprong werd snel vergeten — een belangrijke bron van prestige. Men beschouwde zoiets als een amulet. De ‘lijkwade’ werd vanaf 1578 bewaard in Turijn, lange tijd de zetel van het huis van Savoye. Al snel werden er talloze kopieën van gemaakt, en een ervan, die te Besançon, werd een tijd lang ook als authentiek beschouwd. Als zo’n kopie na gereedkoming met het voorbeeld in contact gebracht werd, werd de kopie geacht even krachtig als het origineel te zijn.

Vanaf 1694 werd de Lijkwade bewaard in een magnifieke speciaal gebouwde kapel naast de kathedraal.

Van de dam

Toen in 1898 het negatief van een foto van de Lijkwade een tamelijk levensecht portret opleverde, was het hek van de dam. De wonderen van de moderne techniek maakten alle twijfel aan de echtheid overbodig. Dat was voor de toonaangevende historicus kanunnik Ulysse Chevalier reden om de geschiedenis van de Lijkwade nauwkeurig te bestuderen.

Chevalier is Nicolotti’s grote voorbeeld. Chevalier haalde in zijn publicaties de oude documenten boven water waaruit bleek dat de Lijkwade een middeleeuwse schildering was, althans, dat niemand die het weten kon daar de eerste eeuw na 1355 aan getwijfeld had. Het werd Chevalier zeer kwalijk genomen. In 1903 kreeg hij een verbod van hogerhand om nog over de kwestie te publiceren, kort nadat een geheime pauselijke commissie had geconcludeerd dat Chevalier volkomen gelijk had.

In 1930 herhaalde de geschiedenis zich: Giuseppe Piovano, hoogleraar kerkgeschiedenis en kanunnik aan de kathedraal van Turijn, had de geschiedenis van de Lijkwade bestudeerd, en had de aartsbisschop van Turijn geschreven dat de Lijkwade niet authentiek was. Zijn brief bleef geheim (tot Nicolotti hem terugvond). In 1931 was er een grote tentoonstelling van de Lijkwade die zoveel opbracht dat de openstaande rekening voor de restauratie van de kathedraal kon worden voldaan en er nog fors wat overschoot.

In 1945 werd de koning van Italië het land uitgezet. De Lijkwade werd echter niet door de Italiaanse staat geconfisqueerd. Die bleef in Turijn, maar de afgezette koning Umberto II bleef er nog wel zeggenschap over houden tot zijn dood in 1983, waarna de Lijkwade per testament toekwam aan de kerk.

Visgraat

De middeleeuwse oorsprong is niet alleen af te leiden uit documenten. Het doek is geweven in visgraatpatroon. Die weeftechniek, zo stelt Nicoletti vast, ontstond buiten China pas rond de dertiende eeuw in Vlaanderen. Het garen van de Lijkwade is gesponnen door de vlasvezels rechtsom te winden (net als DNA). In Palestina werden tot zeker de middeleeuwen garens linksom gedraaid.

Er is nog wel meer dat niet klopt aan de Lijkwade. Het portret kan niet gevormd zijn door contact met de stof, want dat geeft groteske vervormingen. Zou het met een bas-reliëf zijn gemaakt? Dan moet je eerst zo’n bas-reliëf maken, dan het doek nat maken en er overheen leggen, en dan met een stamper de verf aanbrengen.

Onderzoeker Walter McCrone noemde dat in zijn boek Judgment day for the Shroud of Turin uit 1999 al hopeloos ingewikkeld. Het portret is volgens hem gewoon een grisailleschilderij dat met dunne temperaverf met oker als pigment vervaardigd is, en toefjes vermiljoen voor het ‘bloed’ — in overigens volstrekt onrealistische stroompjes getekend. De schilder hoefde zich alleen maar levendig voor te stellen welke meer uitstekende delen van het lichaam intenser contact zouden hebben met het doek. De schilder zette de snor, baard, wenkbrauwen en hoofdhaar ook extra donker aan, waardoor het negatieve beeld markante witte haren krijgt. De tussenstap van een bas-reliëf is overbodig. McCrone baseerde zijn oordeel onder meer op het zeer gelijkmatig verspreid voorkomen van de pigmentdeeltjes. Bij de techniek met een bas-reliëf hopen de deeltjes zich op langs de draden, en dat ‘snow fence’-effect is niet te vinden op de Lijkwade.

Ongelijk

De figuur ziet er ook nogal vreemd uit: te lange handen en ongelijke armen en benen, en de onderbenen zijn aan de achterkant een kwart korter dan aan de voorkant. De schilder was niet zo goed in anatomie, maar misschien was oefenen met naaktmodellen er in die tijd niet bij.

Als Jezus überhaupt in een graf is gelegd (de Romeinen plachten gekruisigden te laten hangen tot ze geheel vergaan waren, als afschrikwekkend voorbeeld), dan klopt de afdruk in het geheel niet met joodse begrafenisrituelen. Daarbij wordt de dode eerst gewassen en geschoren, en er wordt een aparte doek over het gezicht gelegd voordat het lichaam wordt omwikkeld.

Het maakt allemaal geen indruk op gelovigen, die overal een verklaring voor verzinnen. Op deze details gaat Nicolotti trouwens niet erg in.

Hij besteedt wel veel aandacht aan het verloop van de koolstof-14-datering. Tot die test werd al in september 1986 besloten, maar na twee dagen vergaderen was men het nog steeds niet over eens over de procedure. De verbatim uitgetikte notulen van de vergadering besloegen zevenhonderd pagina’s, meldt Nicolotti. In 1988 was het eindelijk zo ver, en het resultaat was, het zal niet verbazen, dat de Lijkwade werd gedateerd rond de veertiende eeuw.

Vervuiling

De gelovigen accepteerden dit net zo min als ze naar de bevindingen van Chevalier hadden willen luisteren of de brief van Pierre d’Arcis aan de paus serieus hadden willen nemen.

De wildste theorieën zijn inmiddels opgesteld. Populair is de vervuilingstheorie. Maar als er in zeg 1898 twee derde van de radiokoolstofleeftijd afgaat door vervuiling, dan moet het doek voor twee derde uit vervuiling van recente oorsprong bestaan. Als een incident rond 1550 zeven achtste van de toenmalige leeftijd tenietdoet, dan was na 1550 de vervuiling bijna zeven achtste van het gewicht van het doek. Uiteraard is de Lijkwade niet zo zwaar vervuild, en bovendien wordt bij koolstofdatering het materiaal grondig gereinigd.

Wetenschappers zijn allemaal atheïsten, luidt een andere theorie, dus die zullen sowieso liegen over Jezus’ dood en verrijzenis.

Een andere nogal wilde hypothese is dat de verrijzenis gepaard ging met kernreacties die een groot aantal neutronen produceerden, die de lijkwade juist de goede verjonging gaven, en en passant zorgden voor de projectie van het goddelijk gelaat op het doek.

Nog fantastischer is de theorie dat de verrijzenis gepaard ging met een materie-antimateriereactie waardoor Jezus’ lichaam geheel verdween en elders rematerialiseerde. En een Franse onderzoeker was in 2017 in staat om uit een flintertje plakband van een halve vierkante millimeter dat met de Lijkwade in contact was geweest, af te leiden dat Jezus rood haar had en zich schoor met een koperen scheermes. Nicolotti geeft ook hier veel interessante details.

Sindonologie

Gelovigen met de pretentie dat ze de echtheid van de Lijkwade natuurwetenschappelijk kunnen ondersteunen, heten sindonologen (sindon is Grieks voor ‘linnen’). Het Internationale Centrum voor Sindonologie dateert al van 1959. Eind jaren 1970 was er een Amerikaanse groep actief, het Shroud of Turin Research Project, die in 1981 een eindverslag publiceerde. In Frankrijk werd na het bekend worden van de koolstofdatering de Centre International d’Études sur le Linceul de Turin opgericht en in andere landen zijn er ook organisaties.

De cultus is zelfs groeiende. Hoewel niemand de Lijkwade van dichtbij mag bekijken en de bijna 1700 detailfoto’s die in 2008 werden genomen niet beschikbaar zijn voor onderzoekers, worden er theorieën bij de vleet verzonnen. Er zijn allerlei gefantaseerde verklaringen over de geschiedenis van de Lijkwade voor 1355, er worden cursussen voor scholieren verzorgd, en men houdt congressen — waar telkens dezelfde sprekers en dezelfde verhalen figureren.

Ware grootte

Nicolotti zegt het niet met zoveel woorden, maar er lijkt een duidelijk motief te zijn voor de aartsbisschoppen van Turijn om de ‘echtheid’ van de Lijkwade te propageren. De regelmatig georganiseerde tentoonstellingen (1978, 1998, 2000, 2010, 2015) trekken honderdduizenden bezoekers, en dat zorgt voor behoorlijk wat inkomsten. Kerken over de hele wereld kunnen tegen betaling foto’s op ware grootte van de Lijkwade bestellen.

Kennelijk vinden de kerkelijke overheden niet dat al die sindologische pseudowetenschap eigenlijk een belediging is voor een object dat ook zonder die rimram wellicht net zo inspirerend is als het Lam Gods in Gent, dat uit ongeveer dezelfde tijd dateert, maar heel wat beter geschilderd is.

Eerder verschenen in Skepter