"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The Spy Who Came in from the Cold

Zaterdag, 28 augustus, 2021

Geschreven door: John Carré le
Artikel door: Jona Lendering

Koude Oorlog

[Recensie] Toen ik laatst over Blake en Mortimer blogde, noemde ik en passant dat in die verhalen het werk van inlichtingendiensten nog een zekere grandeur heeft. Niet de grandeur van Bond, James Bond, die oude talen heeft gestudeerd, geniet van casinobezoek en weet hoe hij een vesper moet mixen. Nee, het ging me erom dat kapitein Blake van MI5 geen rat is: het is een krijger met een erecode, die ook zijn vijanden met “u” aanspreekt en luistert naar wat deze te zeggen hebben. Ik vergeleek dat met de cynische wereld die John le Carré schetst in The Spy Who Came in from the Cold, dat even oud is: dit jaar een halve eeuw [de recensie is uit 2013/red.].

Alle reden om het boek te herlezen en er opnieuw door geschokt te zijn. Ik denk dat u de roman wel kent – anders nu stoppen met lezen, en naar de boekhandel om een van de beste boeken van de vorige eeuw te kopen – maar ik fris uw geheugen even op.

Alec Leamas was hoofd operaties voor de Britse inlichtingendienst in Berlijn, maar de door hem gerunde agenten zijn een voor een gedood door de Oost-Duitse contraspionage, geleid door een zekere Mundt. In Londen wordt Leamas, die weinig zin meer heeft in het werk, overtuigd nog één operatie uit te voeren: hij zal worden ontslagen en moet zorgen aan lager wal te belanden, waarbij de hoop is dat de Oost-Duitsers hem dan zullen proberen te rekruteren. Leamas zal hun dan informatie geven die Mundt compromitteert. Inderdaad belandt hij in Oost-Berlijn en inderdaad wordt Mundt ervan beschuldigd in feite een Britse geheim agent te zijn.

Maar dan krijgt het verhaal ineens een huiveringwekkende draai. Mundt weet aan te tonen dat Leamas dubbelspel speelt. In Londen blijkt de geheime dienst zulke grote stommiteiten te hebben begaan, dat het niet anders kan zijn dan opzet. Dan beseft Leamas ineens wat er feitelijk aan de hand is: de hele operatie is bedoeld geweest omdat Mundt wérkelijk een Britse agent is en om het betrouwbare bewijsmateriaal tegen Mundt ongeloofwaardig – want van Britse makelij – te laten lijken.

Boekenkrant

De gerehabiliteerde Mundt weet Leamas los te krijgen en zorgt ervoor dat hij gedetailleerde instructies krijgt hoe hij van Oost- naar West-Berlijn kan terugkeren: door op een bepaald punt over de Muur te klimmen. De Muur stond er, toen Le Carré het boek schreef, pas net en was nog niet de onneembare vesting die ze later zou zijn: je kon er inderdaad overheen klimmen, en dat maakt dat de lezer Leamas met ingehouden adem volgt. Zal het hem lukken?

Zoals u weet, lukt het hem niet en wordt hij doodgeschoten. De Britse geheime dienst wint op alle fronten: haar man in Oost-Berlijn is beschermd, de informatie die ze ontvangt uit de communistische heilstaat blijft betrouwbaar en degene die wist hoe obsceen de operatie was geweest, is dood.

Een smerig verhaal, al denk ik dat het wat overdreven is wat je vaak leest: dat het destijds werd ervaren als schokkend omdat het toonde dat de manier waarop inlichtingendiensten te werk gingen, in strijd was met de waarden waarvoor de westerse landen in de Koude Oorlog zeiden te strijden. De lezers van 1963 hadden de Tweede Wereldoorlog meegemaakt en waren niet naïef. Ik ben zelf van 1964 en voor mij behoort het nieuws over Vietnam, Watergate en de Duitse Herfst tot de jeugdherinneringen – ook ik heb nooit enige illusie gehad over het betrekkelijke van de westerse waarden. Misschien dat degenen die tussen 1945 en 1960 zijn geboren wél de vereiste naïviteit hebben bezeten om door The Spy Who Came in from the Cold geschokt te raken, maar ook dat betwijfel ik.

Ik denk dat de schok ergens anders zit: in de aanvaarding van het nihilisme. Als, aan het begin van de roman, Leamas terugkeert naar Londen, is hij zijn laatste agent in Oost-Duitsland net kwijt geraakt. “He met failure,” schrijft Le Carré, “as one day he would probably meet death, with cynical resentment and the courage of a solitary.” Op de laatste pagina zal dit inderdaad waar blijken. Inlichtingenwerk is een smerige vorm van oorlog, waarin succes het enige is dat telt, waarin een mensenleven – zeker het leven van iemand die te veel weet – een obstakel kan zijn, maar het is te verkiezen boven een echte oorlog en de eenzame strijders hebben wel degelijk een bepaald soort eer: dat ze dapper blijven.

De tweede schok is dat de lezer zich met de denkwijze van de spionnen gaat identificeren. Ze hebben nooit zekerheid en zijn voortdurend op hun hoede, en ook de lezer wordt argwanend. In veel thrillers is de verrassing dat de veronderstelde schoft eigenlijk aan de goede kant blijkt te staan en dat degene die door de held werd vertrouwd, hem in feite heeft willen verraden. Dat gebeurt hier ook: Mundt is niet wie hij lijkt. Normaal gesproken is zo’n onthulling het einde van het boek en lees je daarna onbezorgd verder naar het gelukkige einde. Maar niet in The Spy Who Came in from the Cold. De lezer is tientallen pagina’s lang een wereld van paranoia ingezogen en wantrouwt Leamas’ ontsnapping. Je leest bezorgd hoe gedetailleerd de instructies zijn hoe hij over de Muur moet klimmen – en terecht. Leamas had de valstrik moeten herkennen.

O ja, er zitten ook nog twee meisjes in het verhaal. In feite spelen ze geen rol. Het ene meisje is Leamas’ geliefde en geeft aan het einde wat informatie prijs die Mundt helpt te bewijzen dat de informatie die tegen hem bestaat, door de Britse inlichtingendiensten is gecreëerd, maar zonder haar zou Mundt dat ook hebben kunnen bewijzen. Het andere meisje staat ergens op het strand de meeuwen te voeren. Evenmin noodzakelijk voor de plot.

Toch zijn ze nodig voor het boek als geheel, net als enkele lachende kinderen die niet in de gaten hebben dat er bijna een auto-ongeluk gebeurt. De meisjes en de kinderen, dat zijn wij. Wij zijn niet de strijders die leven in een wereld van cynisme maar kunnen ons bekommeren om de kleine dingen die het leven echt de moeite waard maken. Een gesprek bij een glas melk tijdens een picknick. Kijken naar een plastic zak die danst in de wind. Door de Rijksmuseumtunnel fietsen. Een waterpijp bij Laziz. Klein geluk.

“The caring about little things – the faith in ordinary life; the simplicity that made you break up a bit of bread into a paper bag, walk down to the beach and throw it to the gulls. It was this respect for the triviality which Leamas had never been allowed to possess; whether it was bread for seagulls or love, whatever it was he would go back and find it.”

The Spy Who Came in from the Cold is zo overtuigend doordat het twee polen tegenover elkaar plaatst, en dan bedoel ik niet het Oosten en het Westen. De ene pool is de koude wereld van de spionnen, die voor Oost en West dezelfde is: vol paranoia en zonder veel respect voor mensenlevens. De andere pool is de wereld van de gewone mensen, vol waardevolle trivialiteit. En ook dát is voor Oost en West hetzelfde. In feite schrijft Le Carré dat mensen overal hetzelfde zijn: wreed in oorlog, liefdevol in vrede.

Hij is niet de enige die begreep dat Berlijn voor deze boodschap het ideale decor was. David Bowie sneedt hetzelfde thema aan in “Heroes”; Wim Wenders in Der Himmel über Berlin. Het is ook heel Europees. Voor Amerikanen als Lucius Clay en Jack Kennedy was Berlijn de plek om te tonen dat ze aan de vijand geen duimbreed zouden toegeven. Daarvoor ben ik ze dankbaar, overigens, maar voor een Europeaan was de gedeelde stad de plek om te tonen dat beide partijen dezelfde menselijkheid delen.

Eerder verschenen op Mainzer Beobachter

Boeken van deze Auteur:

Silverview

The Spy Who Came in from the Cold

Spion buiten dienst