"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Theopoëzie. De hemel tot spreken brengen

Zondag, 14 november, 2021

Geschreven door: Peter Sloterdijk
Artikel door: Eric Waut

Een filosofisch detectiveverhaal

[Recensie] In zijn recent verschenen boek, Theopoëzie, dat zeker niet te omschrijven is als ‘geestelijke amusementsliteratuur’, lijkt de Duitse filosoof Peter Sloterdijk religie als een soort letterkundig verschijnsel (theopoëtische constructies die zich willen onderscheiden van mythen, culten en ficties van andere culturen) te willen aanduiden. Hij introduceert hierbij het begrip theopoëzie.  

Het werk bestaat uit twee delen en begint bij de Griekse antieke cultuur waar de ‘Olympische kliek’ door Homerus als sprekende goden worden voorgesteld. Dit concept werd ook gebruikt in de Griekse theatercultuur waar de goden door een ‘theologeion’ worden geïntroduceerd (techniek om personages van boven af met een kraan te doen verschijnen). Het concept van de toespraak van de goden komt later in diverse vormen terug, denk maar aan de preek vanaf de kansel. Plato (ca. 427 v. Chr. – 347 v. Chr.) slaagde er in fictie en waarheid los te koppelen. Dit effende later het pad voor Augustinus (354-430) met zijn concept van ‘vera religio’, de ‘ware religie’. Een ‘modus vivendi’ waarbij de christelijke grondbeginselen tot hun recht komen. Na een kort intermezzo over het Oud-Egyptisch model om toenadering tot de goden te zoeken – waarbij de farao vanuit zijn paleisvormige ‘theologeion’ signalen de wereld instuurde – gaat hij dieper in op de gevolgen van de tussenkomst van Plato.

Sloterdijk komt halverwege het eerste deel met een belangrijke tussenconclusie, meer bepaald dat men religie dient te zien als de resultante van verbeelding, gebundelde fabels. Zo zal hij verder Dante zijn De Goddelijke komedie aanduiden als theologisch bewerkte dichtkunst. Goddelijke dingen worden vanaf nu toegeschreven aan de zogenaamde ‘openbaring’.

Vervolgens bespreekt Sloterdijk de doctrine van de Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968). Religies worden door deze gezien als kuiperijen van mensen in het belang van hun zelfzekerheid en zelfverheffing. Hij behoort tot de zogenaamde dialectische theologie die benadrukt dat er een tegenstelling bestaat tussen God en de mens. Dit deel van het boek is niet gemakkelijk te doorgronden.

Boekenkrant

Bij het einde van het eerste deel komt, met toch een ironisch toontje, de zogenaamde “Enchiridion symbolorum, definitionum et declarationum de rebus fidei et morum” aan bod. Dit is een soort van compendium van geloofsbelijdenissen en kerkelijke uitspraken. Ze werden opgetekend, initieel vanaf ca. 1854, door de theoloog Heinrich Joseph Dominicus Denzinger (1819 – 1883) en later aangevuld. Diverse standpunten worden weergegeven die inmiddels achterhaald zijn of op zijn minst als opmerkelijk kunnen worden aangeduid. Voorbeeld is het bericht van het Heilig Officie op verzoek van de aartsbisschop van Tarragona dat men het natuurlijk alcoholgehalte van de miswijn mocht verhogen door er ‘geestwijn’ (spiritus) aan toe te voegen, zolang het alcoholgehalte niet hoger werd dan 17 tot 18 procent. Heilige zelfcitaten vanwege de theologeion van de Heilige Stoel. 

In het tweede deel keert Sloterdijk terug naar zijn uitgangspunt: de innerlijke relatie tussen godsdienst en poëzie. Hij ziet deze als het ware als middel om de gemeenschap, de sociale cohesie, te versterken. Later heeft volgens Sloterdijk het christendom zijn plaats gekregen in het Romeinse rijk omdat Constantijn de Grote (ca.  280-337) dit als raamwerk zag voor zijn imperium.

Hoogtepunt van dit werk, dat evenwel bij momenten gaat verglijden in filosofische anekdotiek, is toch wel het zeventiende hoofdstuk: “Poëzie van de overdrijving: de religievirtuozen en hun excessen”. Zo zijn er onder andere de boetedoeningen, vertraagde executies en kluizenaarschap. Religie bleef opmerkelijk zolang ze in staat was – via betoveringen die ver afstaan van de rede, door bizarre rituelen en goed gedoseerde absurditeiten – de aandacht te trekken.

Sloterdijk onderzoekt aan het einde van zijn werk de zogenaamde religieuze propaganda. Diverse religieuze systemen gaan in de hedendaagse maatschappij aan de slag alsof een product moeten worden verkocht. Hij komt finaal vrij triomfantelijk met de bedenking dat religie voor een groot deel aan belang heeft ingeboet. Na de verlichting was het initieel voor de mens namelijk onmogelijk om ongelovig te zijn. Zelfs tijdens de Franse revolutie werd er kunstmatig één of andere religie in elkaar geknutseld. Maar religie, en dit is zowat een eindconclusie (of deze terecht is durf ik te betwijfelen), is stilaan zijn greep op de maatschappij aan het verliezen. Illustratief is volgende observatie:

“In de onvoltooide verlichting moet de ‘religie’ zich beperken tot een terrein waarvan ze kan beweren dat het haar specialisme is. Ze heeft echter geen volmacht te bepalen waar de grens van dit terrein loopt, […]. Vallen er Duitse soldaten in Afghanistan, dan zal een staatsminister de ereceremonie leiden, eventueel bijgestaan door een vertegenwoordiger van deze of gene geloofsgemeenschap. Breekt er een pandemie uit, dan worden kerken, synagogen en moskeeën gesloten en interpreteren ministers van gezondheid en virologen de situatie.”  

De auteur lijkt zijn standpunten absoluut te willen verbergen achter een parade van wat aangedikt taalgebruik. Allerlei termen worden geïntroduceerd (wat dacht je van: ‘dithyrambisch opgewonden’) waarbij de bedenking overheerst of hij nu aarzelt om standpunten in te nemen of gewoon probeert indruk te maken. Eens je door de mistbanken van het taalkundig bochtenwerk raakt valt alles wel best mee…. soms. Je staat versteld over de kennis van deze filosoof, over de hoeveelheid historische en filosofische weetjes die hij op je loslaat. Erudiet, maar waar zijn de grote ideeën?

Maar, ik heb niet altijd behoefte aan de grote dogma’s, het waren gewoon leuke verhalen. Filosofische toogpraat die mij allerlei nieuwe werken heeft leren ontdekken (voorheen nooit gehoord van Karl Barth en een paar gedichten van Friedrich Hölderlin (1770-1843) zal ik toch eens grondig bestuderen). Dat is mij best. Zo leerde ik bijvoorbeeld via dit werk het prachtige kortverhaal Prometheus van Franz Kafka kennen dat op het eind van dit boek aan bod komt. Dit citaat van Kafka is opmerkelijk:

“[…] De sage probeert het onverklaarbare te verklaren. Daar zij uit een grond van waarheid is ontstaan, moet zij weer in het onverklaarbare eindigen.”

Kortom, een mooi maar vrij moeilijk te lezen tussendoortje dat ik vrijpostig als een filosofisch detectiveverhaal zou willen omschrijven.

Over Peter Sloterdijk

Peter Sloterdijk (1947) wordt beschouwd als één van de tenoren van de hedendaagse Duitse filosofie. Hij is een controversieel denker en auteur van diverse filosofische bestsellers. Hij werd geboren te Karlsruhe en studeerde wijsbegeerte, geschiedenis en germanistiek aan de universiteiten van München en Hamburg. Bekende werken zijn: Sferen en Globen.

Over de vertaling

De zeer degelijke Nederlandse vertaling is van Mark Wildschut. Af en toe zorgt hij in een eigen voetnoot voor enige verduidelijking. Hij vertaalde eerder reeds andere werken uit het Duits. Bekendste is toch Zijn en tijd van Martin Heidegger. 

Eerder verschenen op Met De Neus In De Boeken

Boeken van deze Auteur:

Theopoëzie

Je moet je leven veranderen

Regels voor het mensenpark

Het Schelling-project