"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Toch, nagelaten werk

Dinsdag, 15 juni, 2021

Geschreven door: Armando
Artikel door: Rob Schouten

Van beestmens tot duizendpoot

[Recensie] Stem, het eerste gedicht uit Armando’s Nagelaten werk Toch, met vooral poëzie en ook nog een beetje proza, laat direct weten dat we niet heel veel nieuws of anders van de onlangs overleden schrijver hoeven te verwachten:

“Het is nog ernstig weer,
met gehamer op de hemel,
de klok heeft boud gesproken.

Plotseling
wordt de hitte uitbundig
en de bodem droog:
gaten vallen in de schaduw. 

Een korte stem valt naar beneden
en beveelt het eeuwige einde.”

Het klinkt kortaf, kaal, een beetje bars en onpersoonlijk zoals we van deze schrijver gewend waren. Maar al bleef Armando grotendeels dezelfde, toch (misschien niet toevallig de titel van deze bundel) is er in de ontvangst van deze auteur de laatste decennia veel veranderd. Op een gegeven moment, ergens in de jaren negentig van de vorige eeuw, was hij opeens een soort homo universalis geworden; hij schreef immers niet alleen proza en poëzie, maar schilderde ook, vooral monochrome zwarte doeken. Verder ontpopte hij zich als stehgeiger, terwijl we hem ons ook nog herinnerden als acteur in het absurde theater Herenleed van de VPRO. Oh ja, en hij was kinderboekenschrijver, beeldhouwer. Een duizendpoot die een generatie eerder nog als ‘vrijblijvend beestmensje’ was weggezet, vanwege het interviewboek De SS’ers dat hij samen met Hans Sleutelaar maakte en waarin hij geïnterviewde criminelen, naar de smaak van de goegemeente, te gemakkelijk aan het woord liet, en vanwege zijn algehele obsessie met kwaad en geweld.

Boekenkrant

Ik denk dat verguizers en ophemelaars van Armando er allebei naast zitten en als je zijn uitspraken goed leest, snap je waarom. In de eerste plaats vond hij zichzelf iemand die met zijn talenten moest woekeren en in de tweede plaats was hij zelf helemaal niet blij met zijn obsessie voor het kwaad: “Waarom dacht ik niet aan de waterspiegel, aan de ruwe rotsen en aan de lengte en aan de hoogte of aan de breedte. Of aan de sterrenhemel. Nee, ik moest weer zo nodig aan de een of andere vijand denken. Of is dat hetzelfde?”

Armando was beestmens noch universele mens maar hij was wel een taboedoorbreker, namelijk van de hardnekkige gedachte dat kunst toch een beetje aangenaam en betekenisvol moet zijn. Waar Lucebert schreef: “ik draai een kleine revolutie af, ik draai een kleine mooie revolutie af”, wilde Armando’s revolutie niet klein en mooi zijn maar kaal en onthutsend.

Ergens in de jaren tachtig muntte hij de uitdrukking ‘schuldig landschap’, voor landschappen waar iets gruwelijks had plaatsgevonden. Ha, schuld, dat klonk goed na het vermeende heulen met de vijand. Het publiek sprong er op, schuld was immers goed, dat troostte. Inmiddels kon Armando geen kwaad meer doen. Zijn registraties uit Berlijn waar hij naartoe verhuisd was en waar hij gespreksflarden en conversaties op straat noteerde, en die geheel en al volgens het zelfde procédé als De SS’ers waren opgetekend, inclusief alle tegenstrijdigheden, werden opeens een soort documentaire pareltjes. En hij kreeg er literaire prijzen voor: de Bordewijkprijs, twee keer de Multatuliprijs. Je moet zijn bevordering tot politieke correctheid denk ik vooral in verband zien met een mondig geworden maatschappij, waarin geen overheersende ideologie of moraal meer bestaat. Kunstenaars hoefden nergens meer voor te staan, op een bepaalde manier paste de waardering voor Armando ook in het koele, zakelijker wereldbeeld van het eind van de vorige eeuw.

Die Armando vind je ook in de nagelaten gedichten, zelfs als ze op het eerste gezicht toch een soort emotie of persoonlijke ervaring of zelfs een mooie haiku-achtige natuurervaring suggereren, zoals in het gedicht Beheersing:

“Een kalme golfslag in de hoge boot,
de mompelende takken,
bezonnen klanken van het gras.
De beheersing.”


Het grootste raadsel in Armando’s werk is misschien wel die onmogelijkheid er anders uit te zien dan het doet, geheel volgens deze uitspraak van hem: “Ik hou niet van die thematiek van mij, maar ik kom er niet meer vanaf. Ik heb haar nodig, dus dan moet ik ’r ook koesteren, ondanks dat ik niet van haar hou.” Zijn verhalen, gedichten, schilderijen stralen op een bepaalde manier een intuïtieve verbetenheid uit en ook iets van een hiëratische, ondoordringbare ritualiteit.

En als Armando’s kunst, inclusief deze poëzie en prozastukken, toch iets met je doet, dan is het wel een soort overdracht van die gevoelloosheid. Zoals hij zelf geen partij koos, zo neig ik er ook toe niks van zijn werk te vinden. Wat iets anders is dan er niks áán vinden. Het ís er gewoon, lapidair, als een steen op de maag van de Nederlandse literatuur. En je kunt er niet omheen, al zou je het willen, zoals in dit illusieloze slot van het gedicht Achterdocht:

“De oorzaak heeft het licht gezien,
de stralen van de maan. 

Het harde licht kreeg achterdocht
en heeft sindsdien niets meer gehoord.”

 
Heel even lijkt er iets op te flakkeren, een verklaring voor alles, maar nee, de wereld blijft zoals die was, ondoorgrondelijk.

Eerder verschenen op Poëzieclub

Boeken van deze Auteur:

De haperende schepping

We waren zo heerlijk jong. Duitse herinneringen

We waren zo heerlijk jong: Duitse herinneringen

De naam in een kamer