"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Trojaanse gedachten

Dinsdag, 7 maart, 2023

Geschreven door: Alicja Gescinska
Artikel door: Maarten Buser

Tussen gedachten en gedichten 

[Recensie] Het blijft toch een beetje oneerlijk om bij een debutant over een gecanoniseerde dichter te beginnen, maar bij de titel van Trojaanse gedachten drong zich bij mij direct een versregel op van Gerrit Kouwenaar: ‘je gedicht is bijna wat je gedacht had’. Of je van een debutant mag spreken, daar kun je trouwens over discussiëren: de Pools-Belgische Alicja Gescinska (1981) publiceerde al eerder een roman en diverse filosofische essays-in-boekvorm. Misschien verklaart dat het pijnpunt van de bundel: haar gedichten lezen te veel als gedachten, alsof ze begonnen zijn als overpeinzingen in proza. 

Gescinska heeft een te sterke neiging tot expliciteren die in poëzie niet goed tot zijn recht komt. Een goed voorbeeld is de reeks ‘Zyprexadagen’, vernoemd naar een merknaam voor medicijnen tegen onder meer psychose. Zonder die voorkennis is het prikkelend moeilijk om grip te krijgen op het eerste gedicht daarvan, waarin de ‘ik’ een dementerende moeder lijkt toe te spreken. Twee gedichten later wordt de ‘je’ echter expliciet aangesproken als zus. Een paar pagina’s verder spreekt een verpleger over ‘neuroleptica’: een verouderde term voor een aantal middelen die nu bekendstaan als antipsychotica. Er wordt zo behoorlijk veel ingevuld voor de lezer, alsof het gedicht zoveel mogelijk moet lijken op de gedachte daarachter. 

Die neiging haalt de angel uit de overkoepelende thematiek van de bundel. Die staat in het teken van gedachten die je kunnen overmannen, platleggen en zelfs tot zelfmoord kunnen drijven; “de mens die op de dool is in zichzelf” heet dat op de achterflap. In de titelreeks wordt dat idee verwoord met regels als “We zijn gedachten die in vrede komen” en “Het houten paard in mij barst open/ Op zelfhaat bedachte woorden breken uit”. De paard-van-Troje-beeldspraak keert ook op een paar andere plaatsen in de bundel terug, al pakt Gescinska dat gelukkig wat implicieter aan: een aantal reeksen later roept ze beelden op van een belegerde stad. Doordat ze haar thema’s zoveel en zo vaak te vet aanzet, zet ze het gebied van de gedichten te sterk af en krijg je als lezer nauwelijks de kans om zelf in de bundel rond te dwalen. Er zijn gelukkig een paar uitzonderingen, zoals de afdeling ‘De jongen die moet’. Hierin kijkt de ‘ik’ naar zijn of haar zoontje dat dwanggedrag vertoont, omdat: 

“[…] 
Pegasus in je hoofd [zit] 
Met gebroken vleugels die je voor ons verborgen houdt. 

Hij is echt, als waan van werkelijkheid. 
Dat vertel je ons 
Door de lichten nogmaals te doven, 

Aan en uit, 
Aan en uit. 
Alles tweemaal.”

Hereditas Nexus

Ook deze regels zijn vrij expliciterend, maar gelukkig ook gelaagder. Moet er ingegrepen worden en hulp gezocht worden, of is dit een fase? In ‘Theodicee’ – vernoemd naar een theologisch-filosofisch vraagstuk over hoe het idee van een volmaakte, goedaardige God gerijmd kan worden met het bestaan van kwaad en lijden – wordt gesproken over ‘De wereld is te weids voor je gedachten./ Je begrijpt de dingen die je niet begrijpt/ waardoor je de grip op jezelf verliest.’ Kunnen het begrijpen en de grip later nog volgen? Het slotgedicht heet ‘Slechte dagen’, wat automatisch ook het bestaan van goede dagen suggereert. Gescinska laat gelukkig in het midden welke van de twee in de meerderheid zijn. Zulke open ruimtes mag ze vaker opzoeken, ook getuige het sterkste gedicht uit de bundel: het sluitstuk van de titelreeks. Ze laat de beelden het werk doen en de afloop blijft in het midden. Daardoor krijgen je gedachten eindelijk de kans om op de loop te gaan met je leeservaring: 

Gedachten kunnen dat 

Een vrouw van mijn lengte en gewicht 
Tegen de vlakte krijgen 

Het water in 
Met keien in de zakken 

Of op een brug de afgrond verwelkomen 
Als dons van stenen rust 

Eerder verschenen op Poëzieclub