"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tuin

Vrijdag, 20 oktober, 2017

Geschreven door: Vincent Van Meenen
Artikel door: Anke Cuijpers

Een god met drie schroevendraaiers

[Recensie] In Tuin lukt het een man niet te ontsnappen uit een plek waarvan de poort openstaat. Integendeel zelfs, ontsnappen wordt steeds onmogelijker. In een handgeschreven brief bij het leesexemplaar noemt de auteur het schrijven aan deze novelle een poging om leegte te doorgronden. Het resultaat blijkt een allegorie over grote thema’s als ontmenselijking en vervreemding die ontroert op het moment dat een vogel zijn entree in het verhaal maakt.

Vincent Van Meenen schreef eerder de roman Licht en geluid, maar is naast auteur ook theatermaker. In die laatste hoedanigheid werkte hij in Athene met vluchtelingen en migranten. Deze ervaring kan niet anders dan de rijke voedingsbodem zijn geweest voor de vraagstukken over ontworteling die in deze novelle gesteld worden. In het dankwoord achter in de novelle noemt de auteur de periode van twee jaar een ervaring die hem tot in de diepten van zijn ziel heeft veranderd. Tuin is echter geen zweverige bedoening geworden. Van Meenen excelleert in het uitbuiten van alle omgevingselementen die in de gaard aanwezig zijn. Het maakt de abstracte realiteit van een man die mislukt in zijn pogingen om te ontsnappen uit een plek met een openstaande poort concreet en aannemelijk.

De aardappeleter

Van de plaats van handeling weten we alleen dat de tuin zich nabij een Europese hoofdstad bevindt, en dat er af en toe mannen komen om snoeiwerk te verrichten. De naamloze hoofdpersoon bivakkeert in een vervallen serre en houdt zich in leven met een ooit door iemand achtergelaten berg aardappelen en het drinken van Griekse koffie. In aanvang meet de man nog de passen tot de verschillende hoeken in de tuin, als een manier om grip te krijgen op de grootte van zijn werkelijkheid. Maar is het de gaard die steeds groter wordt, of worden zijn stappen kleiner elke dag? Zeker is dat de tuin niet blijft zoals hij was toen de man er naar binnen ging. Vanaf het moment dat de man zich bezig gaat houden met de dagelijkse leefbaarheid, hij plukt bijvoorbeeld salie om er thee van te zetten, wordt het een plek van betovering die alles wat zich buiten de tuin bevindt verdringt. Vergelijk het met een Alice in Wonderland. Naarmate de tijd verstrijkt verdwijnt er van alles, ook herinnering. Hij probeert vrouwen te dromen die over de muren van de tuin klimmen, luistert naar de geluiden die vanuit de stad de plek bereiken, probeert te bedenken wat er in de wereld daarbuiten gebeurt. Die alledaagsheid blijkt echter ver en weg. Alleen wat tastbaar en nabij is voelt voor de man als een werkelijkheid.

Gaandeweg de novelle gaat het steeds meer winteren en wordt de serre steeds spartaanser. Op het moment dat het begint te plenzen kan hij nog slechts met een emmer op zijn hoofd zitten vanwege het naar binnenstromende hemelwater. Nu is volgens het taoïsme water het hoogste goed omdat het zelfs de kleinste ruimtes vult zonder onderscheid te maken. Water stroomt overal. Dat blijkt als de man de tuin besluit te hernoemen tot zee en hij vervolgens nog slechts een ommuurd schiereiland tot zijn beschikking heeft. Met drie schroevendraaiers die hij ergens heeft gevonden weet hij de zee vervolgens tot leven, tot golven op te wekken. De mens als autonome schepper van zijn eigen werkelijkheid en gevangenis. Ontsnappen van dit schiereiland is onmogelijk.

De koolmees

Het is in dit gedeelte van de novelle dat de man het gezelschap van een koolmees krijgt. De mees krijgt er menselijke trekjes, vooral in de scène waarin man en mees hun kleren dan wel veren uittrekken en samen in zee gaan zwemmen. Leegte valt pas echt op als één kleine koolmees zo veel lawaai kan maken. Vol zelfspot verhaalt de man hoe de wederzijdse afhankelijkheid de vriendschap met de mees vormt. De mees eet van zijn koffieprut en aardappelafval:

“Aardappelschillen rondstrooien is mijn vorm van empathie. Mijn motto: het sterkste zal wel voor zichzelf zorgen, het zwakkere, daarnaar moet onze energie uitgaan. Ik strooi net genoeg schillen en maak zo mijn vriend van mij afhankelijk. Macht brengt het mooiste in de mens naar boven. Om te tonen hoe sterk ik ben raap ik een dakpan op en gooi een ruit in. Daarna werp ik een bloempot tegen de grond. Ik drink een glas water en laat ook dat op de tegels stukspringen. De mees schudt weemoedig het hoofd. Ik haal mijn schouders op. Het is sterker dan mezelf.”

De microkosmos van de tuin bevat een werkelijkheid vol relevante vragen. Gelukkig krijgen we geen antwoorden. Zijn gevleugelde vriend ontsnapt ondanks de getimmerde kooi. De zee wordt op zijn best een moeras.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles. Lees hier een voorpublicatie van Tuin