"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tuin

Vrijdag, 6 oktober, 2017

Geschreven door: Vincent Van Meenen
Artikel door: Voorpublicatie

Kafka tussen de bladeren

[Voorpublicatie] Deze week verscheen de tweede roman van Vincent Van Meenen Tuin. Van de achterflap: “Op een nazomerdag komt een man bij toeval in een tuin terecht. Hij verbaast er zich over de bloembedden, de grasperken en de bakstenen muur die in een halve cirkel om de tuin loopt. De zon priemt door het witte wolkendek. Op het terras liggen blauwwitte veren die ooit van een duif moeten zijn geweest. Wat vreemd dat hij deze halfvergeten tuin nooit eerder heeft gezien! Hoe meer tijd hij in de tuin en de aanpalende serre doorbrengt, hoe meer hij eraan verknocht raakt.

Als hij na een poosje ook in de tuin blijft overnachten, begint hij te begrijpen dat er iets niet helemaal klopt. De dagen worden ondertussen steeds korter en de winter komt dichterbij. Dorre bladeren hopen zich op en in de uitdijende regenplassen ziet hij de wolken voorbijdrijven. Hoe is hij hier terechtgekomen? Hij moet iets vinden om hem van dit verstikkende narratief te bevrijden en bedenkt een ingreep met niet te overziene gevolgen.”

Over de auteur

Vincent Van Meenen (1989) is schrijver en theatermaker. In 2012 won hij WriteNow! Na zijn studie aan het Koninklijk Conservatorium Antwerpen maakte hij twee jaar theater met vluchtelingen in Athene. In 2016 verscheen zijn debuutroman Licht en geluid. Hij woont en werkt in Antwerpen.

De leesclub van Alles publiceert het eerste hoofdstuk.

Weinig blijkt erg veel te zijn, bij nader inzien meer dan genoeg om een leven mee te vullen. Ik bevind me in de tuin op een nazomerdag. Vage wolkenflarden zweven door de heldere lucht. Op het eerste gezicht lijken ze stil te hangen, maar wie beter kijkt ziet dat ze tikkertje spelen, ze slokken elkaar op en maken zich van elkaar los, het is een spel dat geen van hen ooit wint. Mijn broekspijpen heb ik opgestroopt, een zachte bries kietelt de haren op mijn onderbenen. Kleine zangvogels vliegen af en aan. Nu eens jagen ze op insecten, dan weer op elkaar. Nog even en het daglicht begint te tanen. Ik schraap mijn keel.

Ik weet niet hoelang ik hier al ben. De tuin waarin ik verblijf, heeft zich in mij genesteld. Lange tijd heb ik niet gemerkt hoe ze langzaam mijn lichaam in sloop. Ik liet haar begaan en nu is het te laat. Wil ik de tuin verlaten, dan zal ik haar van me af moeten schrijven, haar een stem moeten geven. Daarna pas kan ik met een gerust gemoed het giet ijzeren poortje piepend achter me dichttrekken, tenminste dat hoop ik. Maar ik loop op de zaken vooruit.

De tuin is gemakkelijk te vinden, zij ligt vlak bij een Europese grootstad, laat ons in dit geval Brusselnemen, al zou het net zo goed Lissabon, Rotterdam, Stockholm of Athene kunnen zijn. Er zijn een routekaarten of wegbeschrijvingen naar de tuin maar de onoplettende wandelaar bereikt haar vanzelf. Waar je ook ontwaakt, in een kamer in welk stadsdeel dan ook, onmiddellijk weerklinkt haar lokroep, over de huizen, de straten en de bedrijfstorens heen. Haar stem glijdt op de wind tussen de verkeerslichten en de aanschuivende wagens op de ringweg, duikt onder in een metrotunnel vlak bij de stationsbuurt en komt verderop weer bovendrijven, grijpt je bij de kladden. Zonder dat je erom vraagt – ook niet helemaal tegen je wil – word je de kamer uit gedreven, de straat op, langs de winkeliers die hun potpalmen en groenten buitenzetten, voorbij de koffiebars en ook voorbij een groep Aziaten die haastig het leven in Europa fotograferen. De Aziaten blijven stilstaan voor een bakstenen gevel uit de achttiende eeuw met een heiligenbeeld in een nis boven de deur en tralies voor de ramen, jij trekt aan hen voorbij. Vergeet niet bij een van de koffietentjes een koffie te halen, die komt nog van pas.

De lokroep dwingt je naar de stadsrand, voorbij de eindstations van de metrolijnen, de industriegebieden, commerciële lintbebouwing en de aangemeerde schepen in de haven. Verderop vernieuwen werkmannen de weg. Bouwvakkers met bevlekte overalls spannen een koord tussen twee schijnbaar willekeurige punten, definiëren de grens van wat binnenkort een voetpad moet zijn. Een sirene loeit, automobilisten voeren een ballet uit om de ambulance doorgang te verlenen. Zodra de ziekenwagen voorbij is, nemen ze hun positie op de rijvakken weer in en snellen weg. Enkele aktetassen schuiven langs, de blik op de toekomst, op het verkeerslicht dat dadelijk op groen zal springen. Geen van allen heeft tijd te verliezen, geen van hen heeft tijd voor de tuin. Als de tuin dit alles zou zien, wat zou ze lachen in haar vuistje.

Tijdens het wandelen raak je in gedachten verzonken. Hoe dat moet? Ik raad je aan je te concentreren op de stoeptegels onder je. Hoe sneller je wandelt, hoe sneller de stoeptegels onder je voeten voorbijschuiven. Door sneller en trager te wandelen kun je niet alleen het ritme van je eigen lichaam, maar ook dat van de voorbijschuivende stoeptegels manipuleren. Je verliest jezelf helemaal in dit spel. Zo merk je een verkeersbord niet tijdig op, je kunt op een haartje na een botsing voorkomen. Uitwijken, opkijken. Daar is het dat je de gietijzeren poort zult zien, met de bladvormige klink die naadloos in je handpalm past.

De spijlen van de zwarte poort zijn bovenaan afgewerkt met naar de hemel gerichte pijlpunten. Drie van die pijlpunten ontbreken aan de linkerpoortvleugel, alsof iemand een doorgang heeft willen creëren voor bezoekers die ’s nachts de tuin willen onteren met hun lichamen, met gehijg en pompende geslachtsorganen. Hoe laat de tuin opent? Bordjes met toegangstijden krijg je hier niet te zien.
Je duwt het poortje open, voelt het koude gietijzer op je huid. Een zachte bries waait in je gezicht, brengt je verkoeling. Je ademt de frisse ochtendlucht in die van het gras opstijgt. De poort is nog niet dicht of het lange kasseienpad lacht je tegemoet, kaarsrecht en licht hellend, met langs weerskanten twaalf lage perenbomen. Met hun horizontaal uitlopende takken zien de fruitboompjes eruit als kandelaars. Het mos woekert tussen de stenen onder je voeten. Heel langzaam beklim je de lichte helling. De perenboompjes zijn nog erg jong en hun entknobbels kun je duidelijk zien. Het kasseienpad loopt verder langs de lavendelstruiken – hun geur overweldigt je – tot aan twee kniehoge buxushagen. Uitgestrekte grasbedden liggen langs beide kanten van het pad. De buxus vormt een soort ere haag en mondt uit in een gietijzeren boog waarover twee grotere perenbomen naar elkaar toe buigen. Blijf een poosje onder die boog staan en tuur door de takken van de perelaars naar de hemel. De peertjes zien er fris uit, al hebben vogelsnavels hier en daar kleine stukjes weggebietst.

Op het eind van het pad ligt een terras over de hele breedte van de tuin. De baan van de kasseien snijdt de groene ruimte in twee min of meer gelijke delen. De tuin is ommuurd en vormt – dat merk je nu – een halve cirkel, als een Romeins theater. Het terras wordt dan de bühne en de vervallen serre een soort colonnade. Aan de linkerkant van het terras is een tweede poortje, waardoor acteurs de scène zouden kunnen betreden, maar die poort zit op slot. Wat daarachter ligt, weet ik niet. Komen hier dan acteurs? Nooit. Worden hier voorstellingen opgevoerd? Dat moet je zelf bepalen.

Wie voor het eerst de tuin betreedt wordt hoogstwaarschijnlijk niet getroffen door wat ze te bieden heeft. De toevallige passant kan geamuseerd naar de bloembedden kijken, genieten van het gras dat meegeeft onder de voetzolen en verrukt een blik werpen op de bomen die rondom het blikveld bepalen.
Alleen wie de tijd neemt om langer in de tuin te blijven, hetzij per ongeluk, hetzij bewust, kan werkelijk door de tuin in beslag genomen worden. Dan pas krijgt zij de kans zich te ontwikkelen en haar gasten te verleiden.

Uit de serre steken takken en bladeren door de gebroken raampjes naar buiten. De glazen serredeur nodigt uit om naar binnen te glippen, het glas is opaak, aangetast door regen, wind en vuil. In de serre hangt de geur van gistende grond, een streling voor de neusgaten. In de hoek links achteraan wacht een grote berg aardappelen. Enkele oude klapstoelen rusten tegen de muur. Rechts is een deurtje naar een kleiner vertrek met een kacheltje. Verder bloempotten in lange rijen, gevuld met veelal verdroogde of dode planten. Hier en daar een vetplant die nog leeft. Op de grond potscherven, aarderesten en gescheurde repen plastic. Helemaal aan de rechterkant woekeren enkele struiken en klimplanten die langzaam het gebinte van de serre overnemen. Je herkent klimop. Je besluit het later beter te onderzoeken en gaat terug naar buiten. De deur piept en kraakt. Vlak bij je op het terras landt een ekster. Zijn staart reflecteert het zonlicht in olieachtige kleuren. Hij roept schel in jouw richting, hij lijkt je uit te lachen. Dan, net zo snel als hij gekomen is, vliegt hij op en verdwijnt achter de bomen.

Kijk nog eens goed om je heen. Waarschijnlijk maakte de tuin ooit deel uit van een landgoed. Dat kan je zien aan de muur. Vroeger bouwde men rond de moestuin en de orangerie van een domein een muur om zo een microklimaat te creëren waarbinnen groenten en bloemen beter gedijden. Dit moetzo’n tuin zijn. Dat voel je ook aan de temperatuur. Het waait hier minder hard.

Van de muur die als een halve cirkel hieromheen loopt, valt niet in te schatten hoe lang hij precies is. Het is mogelijk om aan de oostkant, vanaf de serrewand te vertrekken en via de ceders, de lariksen, langs het houten tuinhuisje, het opgestapelde hout, de houten bank, de ingangspoort en de hortensia’s uiteindelijk helemaal tot de andere poort aan de uiterste westkant van de tuin, opnieuw tegen de serre aan, de reis te beëindigen, al is er niemand die precies weet hoelang die onderneming duurt. Ik heb gehoord over een reiziger die jaren geleden is vertrokken en nog steeds niet is aangekomen of teruggekeerd. Sommigen zeggen dat hij in de muur is ingekapseld, versteend. Anderen zeggen dat hij ’s middags bier drinkt in de cafés vlakbij.

Het is gissen of de tuin nu privé-eigendom of openbaar bezit betreft. Waarschijnlijk is zij ooit door middel van een testament in handen van de gemeente gekomen. Die neemt dan het roenonderhoud over, maar laat de plek zelf ongemoeid. Dat zou de vervallen staat van de serre verklaren. Op enkele buurtbewoners en toevallige bezoekers na is er vast niemand van de tuin op de hoogte. Zij is opgelost in de architectuur van de stad en dat vindt zij best. Of hier nu bezoekers komen of niet, het  zal haar worst wezen.