"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tussen Lenin en Lucebert

Donderdag, 9 april, 2020

Geschreven door: Igor Cornelissen
Artikel door: Henk Slechte

Mathilde Visser, kunstcritica (1900-1985)

[Signalering] Mathilde Visser schreef van 1956 tot 1972 kunstkritieken voor het communistische dagblad De Waarheid en, na haar ontslag, tot 1985 voor het Financieele Dagblad. Ze schreef wat ze vond, ongeacht het redactionele beleid. Haar vader was mr. L.E. Visser die in 1941 door de Duitse bezetter werd ontslagen als president van de Hoge Raad, omdat hij Jood was. Na een afgebroken studie en een kort, mislukt huwelijk vertrok ze uit Nederland. In 1931 werd ze in Parijs lid van de communistische partij. Dankzij alimentatie en een uitkering uit het familievermogen was ze zeer welgesteld. In Parijs legde ze als lid van een internationaal netwerk van kunstenaars de basis voor haar loopbaan als kunstcritica. Met de Joegoslaaf Zdenko Reich die ze hier ontmoette, was ze van 1941 tot 1948 getrouwd. Ze gingen naar Joegoslavië maar Mathilde wilde weg toen Tito brak met Stalin. Ze kwam in 1948 alleen terug naar Nederland, betrok een villa in Laren en werd actief in de CPN. Ze bleef stalinist, ook toen de opvattingen in Moskou en de CPN veranderden. Op de redactie van De Waarheid liet ze zich niet met kameraad aanspreken maar met mevrouw. Igor Cornelissen noemt haar daarom een ‘goudvinkje’ tussen de ‘roodborstjes’. Ze ageerde fel tegen de Apartheid in Zuid- Afrika en het in haar ogen even racistische Israël. Dit gaf spanning in haar familie. Ze ging ook tekeer tegen mensen die in de oorlog fout waren geweest. Zo liet ze in 1951 een optreden van dirigent Paul van Kempen in het Concertgebouw ruw verstoren.

Cornelissen laat de politieke en artistieke milieus waarin Mathilde Visser verkeerde tot leven komen. Ook leert de lezer het gezin waarin ze opgroeide (niet-religieus maar maatschappelijk joods, en politiek liberaal) goed kennen. Ze verzette zich weliswaar tegen geloof en tradities, maar was doordrongen van haar afkomst en er loop een ‘Joodse draad’ door de hele biografie. Boeiend beschrijft Cornelissen haar vriendschappen, zoals met Lucebert. Mathilde bewonderde zijn werk, en heeft niet geweten dat Lucebert sympathiseerde met de nazi’s en zich antisemitisch uitliet. (Dit onthulde Luceberts biograaf Wim Hazeu in 2018). Cornelissen betwijfelt of de vriendschap tegen die kennis bestand zou zijn geweest. Tussen Lenin en Lucebert geeft, ten slotte, een mooi inkijkje in de CPN.
Op een hoger niveau is het een soms wat grillig maar empathisch verslag van de uitsluiting én de emancipatie en assimilatie van de Nederlandse Joden in de 20ste eeuw.

Eerder verschenen in Geschiedenis Magazine

Hereditas Nexus