"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Uit naam van de majesteit

Woensdag, 10 november, 2021

Geschreven door: Vilan Loo
Artikel door: Henk Slechte

Het leven van J.B. van Heutsz 1851-1924

[Recensie] J.B. van Heutsz verpersoonlijkt het geweld dat kleeft aan de koloniale geschiedenis van Nederland. Die negatieve faam begeleidt hem sinds koningin Wilhelmina in 1935 in Amsterdam het Van Heutsz Monument onthulde, en de acties tegen de ‘slachter van Atjeh’ begonnen. Ook nadat in 2003 het monument was omgedoopt in Monument Nederland- Indië, bleef Van Heutsz model staan voor de koloniale oorlogsmisdadiger. Dit alles zonder een op serieus onderzoek gebaseerde biografie van de koloniale houwdegen die Atjeh had onderworpen of, zoals dat toen eufemistisch heette, gepacificeerd. Van Heutsz meldde zich in 1873 aan voor de militaire dienst in Atjeh en klom op tot gouverneur-generaal van Nederlands-Indië (1904-1909). In Van de Loo’s boek blijft hij de generaal die (mede)verantwoordelijk was voor tienduizenden doden in de Atjeh-oorlog, maar blijkt ook dat hij een voor zijn tijd vooruitstrevende visie had op de kolonie. Hij ging hierin verder dan het kabinet-Kuyper dat zich in 1901 tot de in naam humane Ethische Politiek had bekeerd.

Zo liet hij een vrouw het ‘groot ambtenaarsexamen’ afleggen en schafte hij tot afgrijzen van de ouderwetse kolonialen de ‘hormat’ af, het fysieke eerbetoon dat inheemse hoofden verschuldigd waren aan Nederlandse bestuursambtenaren. Schokkend voor hen én Den Haag was ook dat hij een ‘inlander’ aanstelde als aspirantcontroleur bij het Binnenlands bestuur. Dit zou immers betekenen dat de “overheerschten hun beheerschers gingen commandeeren”.
Hij moest de benoeming ongedaan maken. Van Heutz bevorderde onderwijs aan de ‘inlandse’ kinderen en keek ook economisch naar het belang van de kolonie. Hij vond dat de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij, sinds 1907 Shell geheten, de olie die in Atjeh werd gevonden daar moest verwerken, zodat de bevolking profijt had van haar bodemschatten. En hij bepleitte de aanleg van meer wegen en spoorwegen: de regering moest investeren en niet bezuinigen. Dit alles was overigens niet zonder eigenbelang. Van de Loo schetst hem als slimme zakenman, iemand die na zijn pensioen investeerde in maatschappijen die hij zelf in Indië had bevorderd en profijtelijke posities voor zichzelf en een van zijn zoons bemachtigde in de Nederlandsch-Indische Boschproducten-Maatschappij in Borneo. Het vrijzinnig-democratische Kamerlid H.P. Marchant betoogde naar aanleiding hiervan in 1912 in een debat over de Indische begroting dat het onwenselijk was dat landvoogden na hun pensionering actief bleven in Indische zaken.

De verdienste van deze biografie is dat deze materiaal aandraagt voor een onderbouwde visie op Van Heutsz, en dat zijn imago wordt bijgesteld zonder dat de pikzwarte militaire kanten worden verzacht. Hij blijft de koloniale houwdegen, maar wel een met een voor de kolonie progressieve visie. Zo was hij voor vrijheid
van godsdienst; de islam kon dus de heersende godsdienst blijven.

Eerder verschenen in Geschiedenis Magazine

Boekenkrant