"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Uitstoting

Dinsdag, 22 augustus, 2017

Geschreven door: Saskia Sassen
Artikel door: Isolde Vanhee

Eenvoudige wreedheden

Een interview met Saskia Sassen

Met haar confronterende studies rond internationale handel, migratiestromen en de globale stad heeft de Nederlands-Amerikaanse sociologe Saskia Sassen impact gehad tot ver buiten academia. Haar jongste boek Uitstoting herinnert niet alleen aan de transformaties van de voorbije vijftig jaar, maar waarschuwt ook voor wat er de komende vijftig jaar zou kunnen gebeuren. “Algemeen aanvaarde termen als ‘groei’ en ‘vooruitgang’ schilderen de feiten veel te mooi af.”

[Interview] Wat kunnen we nog van vooruitgang maken, wilden we van Sassen weten. Meteen stootten we op een interessante weigering. Sassen doet niet aan generaliserende bespiegelingen over al te romantische containerbegrippen. “Mijn denkkader situeert zich op een meer elementair niveau. Ondanks onze geavanceerde kennis en onze spitsvondige technologie leven we in een wereld van eenvoudige wreedheden.” Net naar die ‘wrede’ mechanismen gaat Sassens aandacht uit: hoe en waar mensen en plaatsen uit economische en ecologische systemen worden gedreven. Aan de hand van extreme feiten en verhalen wil ze inzicht krijgen in de complexe processen die leiden tot uithuiszettingen, langdurige werkloosheid, de groei van het gevangeniswezen of de uitputting van gronden. Ze ontwaart vandaag een extremere logica van uitstoting dan in de twintigste eeuw.

Uitstoting – brutaliteit en complexiteit in de wereldeconomie schetst hoe die uitgestotenen uit ons gezichtsveld blijven door een beperkend begrippenkader. Die vaststelling loopt door Sassens hele werk: onze drang tot categorisering leidt er soms toe dat we de complexiteit van dingen veronachtzamen. We zijn volgens haar al te gehecht geraakt aan de vertrouwde betekenis van woorden en de gekende werking van instituties. Daarom neemt ze in haar boeken intellectuele risico’s, snijdt ze dwars door academische kennisdomeinen heen en tracht ze quasi-onzichtbare veranderingen in kaart te brengen, zelfs al hebben we er nog niet de begrippen voor.

Boekenkrant

Pessimisme kan je Sassen dan ook moeilijk aanwrijven. Alhoewel ze een aantal keer het woord ‘dood’ gebruikt voor de uitgeputte grond en de oude industrieën, heeft ze een onwankelbaar geloof in het overlevingsinstinct van grote steden en de belofte van verandering en – waarom niet – vooruitgang die ze in zich dragen. Haar gedrevenheid is aanstekelijk. Die waart ook door haar hele oeuvre: lef en inzet, en een sterk gevoel van urgentie om ‘verwoestende’ processen te bekijken en aan te pakken op de lange termijn. Want daar is volgens Sassen haast bij. Ook zelf snelt ze van case naar case, haar zinnen maar half afmakend, soms lachend om haar eigen spraakwaterval, haar woorden terug wegwuivend met een ‘but you know all this’, om vervolgens even snel alweer naar nieuwe woorden te zoeken.

Het vooruitgangsdenken lijkt zijn beste tijd te hebben gehad. Meermaals is zelfs al het einde van de geschiedenis en de kunsten aangekondigd. Hoe kijk je daar als een toekomstgericht denker zelf tegenaan?

“Ik kan niet anders dan elke vraag over vooruitgang ironisch te benaderen. Hoe is het mogelijk dat we er zo’n puinhoop van gemaakt hebben? Al die armoede, oorlogen, ecologische rampspoed, chronisch zieke mensen die zich naar hun werk slepen? En dat ondanks de accumulatie van kennis, technologische vooruitgang, medische innovaties en onze intrinsieke capaciteit om groene steden aan te leggen? De afgelopen twintig jaar zijn het ijs en het groen op onze planeet dramatisch afgenomen, terwijl we over ons ecologisch systeem juist zoveel nieuwe inzichten ontwikkeld hebben. Telkens is het resultaat pure destructie, zowel voor de mensen als voor de biosfeer. De afgelopen dertig jaar zelfs meer dan ooit tevoren.”

Wat maakt de afgelopen decennia anders dan de voorgaande?

“We putten al millennia onze omgeving uit, maar lange tijd kon de biosfeer zichzelf herstellen. Dat is niet langer het geval. Veel heeft te maken met het op zich altijd al problematische karakter van het kapitalisme, dat de laatste decennia een versnelling hoger is geschakeld. Aanvankelijk was massaconsumptie het model om winst te maken, maar nu is de logica verschoven naar extractie. Denk aan de mijnbouw: je haalt uit de grond wat eruit te halen valt en dan ben je weg, enkel dood en vernieling achterlatend.”

Is dat voor jou de centrale paradox van de moderniteit? Steeds meer mogelijkheden, maar ook steeds meer ongelijkheid en destructie?

 “De paradox van de moderniteit ligt voor mij in de samenkomst van extreme brutaliteit en extreme complexiteit. We bedenken categorieën als de gevangenis en het vluchtelingenkamp, maar we zien niet in dat die intussen hetzelfde zijn, dat ze mensen weghouden van een normaal leven. We ontkennen hun brutaliteit. We zien niet meer dat onze drang om rationeel te categoriseren eigenlijk iets monsterlijks creëert. We vergeten de juiste vragen te stellen om de complexiteit te kunnen zien. Dat komt omdat mensen van nature theoretische wezens zijn. Als ik deze ruimte zou binnenwandelen en erin zou rondkijken met een louter biologische blik, zou ik gek worden. Ik zou alles in me moeten opnemen. Nu registreer ik enkel een setting. We denken intermediair, via schema’s. Alleen zorgt dat ervoor dat we vergeten te de-theoretiseren, zodat het menselijke leed achter een begrip als ‘vluchtelingenkamp’ opnieuw tastbaar wordt.”

Geldt dat ook voor vooruitgang? Denken we daar te rationeel over?

“Vooruitgang is een van die vele concepten die wel lijken te werken, maar die we telkens opnieuw moeten bevragen. Hetzelfde geldt voor “groei”. Als je bedenkt wat we vandaag onder economische groei verstaan! Een kleine boerderij die wordt vervangen door een industriële plantage, duikt in de statistieken van een land op als groei, terwijl de grond op die manier compleet wordt leeggezogen en voor dood achterblijft. Een ander voorbeeld: lange tijd waren we enkel begaan met het onderscheid tussen de kapitalist en de communist en wie van hen in de toekomst de bovenhand zou halen, terwijl dat een volstrekt secundaire vraagstelling was als je nagaat hoe ze allebei met het milieu omgingen. Kapitalist én communist pleegden roofbouw op hun omgeving. Ze hebben elkaar zelfs aangevuurd in de accumulatie van nucleair afval.”

Waar zijn we vandaag binnen het kapitalistische systeem vooral blind voor?

“We zien de mechanismen niet meer achter alles wat we als normaal en vertrouwd beschouwen. We zien niet meer hoe sociale uitsluiting deel uitmaakt van een complex systeem, en vallen daarom terug op simpele remedies. We zijn bereid de strijd aan te binden met de discriminatie van vrouwen en zwarten, maar we denken dat een minimale mentaliteitswijziging en beperkte maatregelen zullen volstaan. We hebben geen inzicht meer in hoe sociale uitsluiting precies werkt, en hoe fundamenteel bijvoorbeeld internationale arbeid daarop ingrijpt. De oude concepten van discriminatie voldoen niet meer om grip te krijgen op de stijgende ongelijkheid. Sociale segregatie is zeer complex georganiseerd, vooral in hoe mensen ruimte en tijd ontzegd worden.”

Ervaren we die tijd vandaag anders dan pakweg een halve eeuw geleden? Volgens Reinhart Koselleck gaat het idee van vooruitgang gepaard met een specifieke tijdservaring.

“In dit globale tijdperk van digitale technologie en beurseconomie zijn er twee verschillende tijdzones ontstaan. Er was en er is nog altijd de trage tijd van de nationale economieën en de regeringen, waarin alles verloopt volgens bepaalde routines en procedures. Dat is de standaard tijdsbeleving. De financiële sector staat vandaag boven die tijd. Twee bedrijven uit verschillende staten kunnen razendsnel allerlei deals sluiten. En als daarbij een dispuut ontstaat, kiezen ze voor een internationale arbitrage en trekken ze dus liever niet naar de trage nationale rechtbanken.”

Enkel en alleen omdat zij traag werken?

“Bedrijven kiezen soms voor snelheid, soms voor traagheid, al naargelang de zaak. Denk aan een van de grootste industriële rampen ooit in Bhopal, Indië. Een gasexplosie zorgde voor bijna 3000 doden en stelde massa’s mensen bloot aan schadelijke gassen. Er werd gepoogd om de zaak – aangezien het met UCC om een Amerikaans bedrijf ging – te laten voorkomen in Delaware, een plek waar alle corporates graag naartoe trekken. Ze wilden de zaak buiten de Indische gerechtshoven houden, omdat ze wisten dat het proces dertig jaar zou aanslepen en dat ze jarenlang hele dorpen zouden moeten betalen. Maar als bedrijven veroordeeld dreigen te worden door internationale rechtspraak, kiezen ze er soms voor om juist wel terug te keren naar de nationale gerechtshoven: dan gaan ze terug in de tijd en gaat alles lekker traag. Zeker Wall Street heeft de macht om tijd op te drijven of te vertragen. En dan heb ik het niet alleen over de beperkte tijd die de Wall Street boys verkiezen te besteden aan een braadworst. Het is bizar. Al die geuren van snelle en goedkope maaltijden in een stadsgedeelte doordrongen van geld en macht.”

Toch schrijf je over hoe we de stedelijke ruimte kunnen herscheppen en opnieuw vormgeven. Vanwaar je vertrouwen in de stad als plek van vernieuwing?

“Veel van de oude, machtige bedrijven in grote steden als Parijs, Brussel en New York zijn dood, maar de stad is er nog altijd. De buurten hebben nieuwe bewoners gekregen, maar ze bestaan nog. En voor mij vertegenwoordigen ze een modelruimte. Ondanks het falen van regeringen, koningen en bedrijven slaagt de stad erin om dat allemaal te overleven. Dat komt omdat de stad altijd onvoltooid en ongelooflijk complex blijft. In die mix schuilt haar kracht. Niemand kan de stad bezitten, ook al proberen telkens weer andere groepen hun macht te vergroten door zich ruimte toe te eigenen. In New York City heb je het Atlantic Yards-project in Brooklyn. Lang was dat een woonplek voor allerlei groepen voor wie de prijzen in Manhattan te hoog geworden waren, maar evengoed waren er winkeltjes en kunstenaarsruimtes ondergebracht. Nu hebben Chinese ontwikkelaars daar gigantische woontorens neergeplant: eerder een vorm van ontstedelijking dan van stadsvernieuwing. En toch blijft de stad vandaag dé plek waar ook wie zonder macht is, meeschrijft aan de geschiedenis van die plek.”

Hoe kunnen groepen zonder macht de stad toch mee vormgeven?

“Gewoon door er te zijn. In Latijns-Amerika gebruiken arme stadsbewoners de slogan ‘estamos presentes’: we zijn hier, we vragen niets, maar we gaan ook niet weg. Elke grote stad telt een zeer grote aanwezigheid van andere culturen en is dus onvermijdelijk kosmopolitisch. Migrantengemeenschappen bepalen mee de cultuur en de economie van de stad, alleen al door hun voedsel en hun muziek binnen te brengen. Dat is de macht die ze hebben: ze laten een fysieke imprint na. De global city is de plaats waar de oude frontier permanent geworden is. Vroeger bevond de frontier zich aan de landsgrenzen. De machtige cultuur ging de andere culturen gewoon verdrijven, land stelen en mensen afslachten om de grens van de natie te kunnen opschuiven. Vandaag ligt die grens in de stad, wat het moeilijker maakt om mensen zomaar te verdringen.”

Maar hoe zorgen we ervoor dat armen ook echt een stem hebben? Je schreef veel over hoe het globale kapitalisme steeds meer mensen overbodig maakt.

“We kunnen de rol van de grote markten reduceren en wel degelijk herlokaliseren in kleine gemeenschappen. We hebben geen multinational als Starbucks nodig om ons van een kop koffie te voorzien. Ik wil niet romantiseren, het is maar een van de vele stappen die we moeten zetten. Niet alles kan en moet lokaal georganiseerd worden, en ik wil ook mensen hun bankkaart niet afnemen of het hele idee van de markt laten varen. Ik wil wel dat ze hun geld bij lokale banken onderbrengen en dat overheden de financiële sector verregaand controleren. Het kan. Neem nu Bristol, waar ze een eigen papieren munteenheid hebben die je ter plekke voor heel veel kunt gebruiken.”

Is het probleem niet dat veel mensen de noodzaak niet zien om serieuze veranderingen aan te brengen in hun koopgedrag?

“Mensen moeten zich inderdaad bewuster worden van hoe ze hun geld spenderen, maar ook van wat er met hun geld gebeurt. Na de financiële crisis was er een groot publiek debat over 324 biljoen dollar, die de staat in de financiële sector pompte. In het geheim transfereerde de FED – onze nationale bank – nog eens 7.7 triljoen dollar. Het verhaal heeft intussen op de voorpagina gestaan van The Financial Times, maar mensen lezen geen financieel nieuws. Het was ook te lang geleden. Het kon niemand nog wat schelen. En intussen accumuleren grote bedrijven steeds meer kapitaal en worden regeringen en ook wij dus armer. We moeten dan ook wakker liggen van hoe de financiële wereld werkt. We zijn op een punt gekomen dat de definitie van vooruitgang volgens een kleine minderheid, de definitieve achteruitgang betekent voor een grote meerderheid.”

Tom Viaene is filosoof, kunsteducator en expomaker. Isolde Vanhee is docent aan LUCA School of Arts en kernredacteur van rekto:verso. Bovenstaand gesprek kwam mee tot stand dankzij Dirk Holemans van Oikos Denktank.

Eerder verschenen op https://www.rektoverso.be/

Boeken van deze Auteur:

Expulsions: Brutality and Complexity in the Global Economy