"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Uitwissing

Vrijdag, 23 december, 2022

Geschreven door: Thomas Bernhard
Artikel door: Nico van der Sijde

Hyperbolische laatste roman van een grootse overdrijvingskunstenaar

[Recensie] Uitwissing, de recente vertaling van Auslöschung. Ein Zerfall, is het laatste grote prozawerk van Thomas Bernhard (1931-1989), en volgens veel kenners zijn meesterwerk. Zelf vond ik het de beste Bernhard die ik ooit las, terwijl ik toch best veel van hem ken. Het proza in deze ongehoord fraaie roman is in mijn beleving namelijk zelfs nog intenser dan in zijn andere werk, nog manischer, nog woedender, nog wanhopiger, nog vertwijfelder, nog schrijnender, nog hilarischer en nog ontroerender. Daardoor neemt hij zijn lezers mee in een wel heel enerverende achtbaan van ruim 500 bladzijden, met allemaal ademloos doordenderende zinnen die steeds weer nieuwe crescendo’s van woede en wanhoop opleveren, zonder pauze, zonder alinea-indeling, zonder rustpunt. Een regelrecht leesfeest kortom voor de Thomas Benhard-fans, met dank aan de knappe vertaling van Chris Bakker.

Gedachtestroom
Hoofdpersoon is ene Franz-Jozef Murau, die ons 511 enerverende bladzijden lang meeneemt met zijn kolkende en in zichzelf ronddraaiende gedachtestroom. Die wordt in beweging gezet door een telegram, waarin hem verteld wordt dat zijn door hem verafschuwde ouders en broer alle drie omgekomen zijn in een ongeluk. Dit tot walgbrakende wanhoop van Murau, niet eens zozeer uit verdriet, maar vooral omdat hij nu voor de begrafenis weer terug moet naar Wolfsegg, het ouderlijke landgoed van zijn jeugd dat hij vol afgrijzen is ontvlucht. In deel 1 van Uitwissing loopt Murau helemaal leeg over alle negativiteit waar Wolfsegg in zijn beleving voor staat, over al het Nazisme dat in katholieke vermomming voortleeft in Wolfsegg en daarbuiten, over alle benepenheid en geestelijke armoede die hij zijn leven lang heeft gepoogd te ontvluchten, over alle Oostenrijkse kleinburgerlijkheid die hij zijn hele leven al vergeefs probeert “uit te wissen” door zich onder te dompelen in het zoveel vrijere leven in Rome en in het zoveel rijkere leven van de geest, de filosofie, de literatuur. In deel 2 van Uitwissing is Murau terug in Wolfsegg, en wordt de wanhopige walging en woede nog extra opgevoerd door Muraus observaties over de hypocrisie rondom de uitvaart, over het groteske karakter van rouw en zalvende afscheidswoorden, het groteske karakter van de dood, en de bijna versmorende haat-liefde voor zijn familie die gepaard gaat met een intens gevoel van eigen ontoereikendheid.

Herhalingen
Vooral in het tweede deel wordt de intensiteit van Muraus innerlijke monoloog nog opgevoerd door veelvuldige herhalingen, van motieven of van formuleringen die met steeds toenemende obsessieve kracht blijven terugkeren in Muraus geteisterde hoofd. Zo blijft hij maar doormalen en doormalen over het verlies van zijn ooit gelukkige kindertijd, en dat onherroepelijke verlies krijgt zelfs extra nadruk door de continue en veelvuldige herhaling van de term “gapende leegte”. Op andere pagina’s wordt het desolate karakter van zijn innerlijke monoloog nog versterkt door het veelvoudig herhaalde “dacht ik nu aan het open graf”. Bovendien trakteert hij zijn lezers met de ene keiharde en hilarische opmerking na de andere. Over zijn zussen zegt hij bijvoorbeeld: “Ze zijn ook nu nog tot in hun diepste vezels de met vreselijk schelle stemmen uitgeruste marionetten van hun moeder”. Ook denkt hij met vertwijfelde instemming terug aan een sardonische opmerking over zijn ouders van zijn oom Georg: “Deze mensen, ik bedoel jouw ouders, zei hij, hebben niet alleen een abonnement voor de schouwburg en concerten genomen, ze hebben ook een abonnement op het leven, ze gaan ook iedere dag naar hun leven net als naar de schouwburg naar een afschuwelijke komedie en ze schamen zich niet om naar hun leven te gaan als naar een verschrikkelijk concert waarin de valse tonen overheersen en ze leven omdat het zo hoort, niet omdat ze het willen, omdat het hun hartstocht is, hun leven, nee, omdat hun ouders hen erop geabonneerd hebben. En net zoals ze in de schouwburg op de verkeerde momenten klappen, zo klappen ze ook in hun leven op de verkeerde momenten en juichen ze net als bij een concert in hun leven als er überhaupt niets te juichen valt, en trekken op de afstotelijkste wijze met hun arrogante gezicht als ze hartelijk zouden moeten lachen”.

Sardonisch
Uitwissing zit vol met dit soort sardonische spot, en ik moest daar vaak hard om lachen. Maar niet zonder enig ongemak, en dat is volgens mij precies de bedoeling. Bovendien gaat Muraus vlijmende bespotting sterk gepaard met een schrijnend besef van eigen falen. De boven aangehaalde zinnen over Muraus ouders worden bijvoorbeeld gevolgd door: “En wie zegt dat wijzelf de juiste weg zijn gegaan? Wijzelf zijn ook niet de gelukkigsten. En altijd maar op zoek naar het hoogste geweest, zonder het te vinden”. Bovendien zegt Murau in alle toonaarden dat zijn spot een infamie is, dat degenen die hij bespot net zo hard hem zouden kunnen bespotten, want “al met al zijn het toch de arme mensen waarmee we, omdat we onszelf kennen, vooral medelijden moeten hebben, omdat ze, net als wij, op een beklagenswaardige manier leven, hun beklagenswaardige bestaan moeten leiden, of ze willen of niet”. Murau ziet zijn medemensen, maar ook zichzelf, als belachelijke en beklagenswaardige karikaturen die op tragikomische en schrijnend-hilarische wijze aanklungelen in een volkomen groteske wereld. En dat herhaalt hij in steeds intenser wordende zinnen die steeds meer overlopen van de heftigste hyperbolen, de meest groteske uitvergrotingen en de steeds karikaturalere crescendo’s.

Overdrijving
Thomas Bernhard noemt zichzelf vaak een ‘overdrijvingskunstenaar’, en Uitwissing is – zoals uit het voorgaande hopelijk blijkt – een mooi voorbeeld van zijn overdrijvingskunst. Daarover legt hij Murau bovendien mooie woorden in de mond: “Als we onze overdrijvingskunst niet hadden, had ik tegen Gambetti gezegd, dan zouden we tot een ontzettend saai leven veroordeeld zijn, tot een leven dat helemaal niet meer waard is om geleefd te worden. En ik heb mijn overdrijvingskunst tot een ongelofelijke graad van perfectie ontwikkeld, had ik tegen Gambetti gezegd. Om iets begrijpelijk te maken, moeten we overdrijven, had ik tegen hem gezegd, alleen overdrijving maakt inzichtelijk, ook het risico dat we voor gek verklaard worden hindert ons op hogere leeftijd niet meer. Niets is beter dan op hogere leeftijd voor gek te worden verklaard. Het grootste geluk dat ik ken, had ik tegen Gambetti gezegd, is dat van de oude gek die zich geheel onafhankelijk aan zijn gekte kan overgeven. Als we daar de mogelijkheid voor hebben, zouden we ons op zijn laatst op ons veertigste tot oude gek moeten uitroepen en proberen onze gekte op de spits te drijven”. Ik vind het mooi hoe Murau hier in hyperbolen praat over hyperbolen, en in overdrijvingen over zijn overdrijvingskunst. En ook hoe hij daarmee voelbaar maakt dat een meer ‘normale’ of geserreerde stijl totaal geen recht doet aan de groteske waanzin van de wereld. Zijn lot en dat van zijn medemensen is alleen in hyperbolen te vatten, zo lijkt hij te zeggen: alleen groteske uitvergrotingen geven enig inzicht in ons groteske lot. En alleen een intensiteit die de randen van de redelijkheid opzoekt stemt overeen met de redeloosheid van ons bestaan. Precies dat schreeuwt Murau zin na zin uit, daarbij zijn zelfcontrole soms geheel verliezend en zijn eigen lichamelijke en geestelijke gezondheid op het spel zettend. Want gezondheid is een saaie illusie van burgermannen, volgens Murau, en die illusoire gezondheid weigert hij uit alle macht.

Hyperbolische spot
Daarom stort Murau op alle 511 bladzijden vele ladingen van hyperbolische spot over ons uit, gecombineerd met genadeloze zelfspot en nietsontziende zelfverachting. En al zijn hyperbolisch spottende verachting en zelfverachting gaat vaak gepaard met net zo hyperbolische deernis en wanhoop over de beklagenswaardige ontoereikendheid van hemzelf en al zijn medemensen. Ongelofelijk inspirerend en prachtig zijn Muraus ellenlange uitweidingen over zijn liefde voor filosofie en literatuur, en over hoe juist het leven van de geest bevrijdende ramen opent in zijn hoofd. Maar des te schrijnender zijn de schitterende passages waarin hij zichzelf beschrijft als een doordraaiende denkmachine, die de filosofen en literatoren niet doorgrondt, die zijn eigen koortsige gedachten vaak nog geen seconde weet vast te houden, en die aan zijn eigen gedroomde grootse werk van de geest zelfs niet eens weet te beginnen. Vol vuur vonkend is zijn aanstekelijke liefde voor de pracht van het geestesleven, maar hoogst ontluisterend is zijn besef dat hij nooit deel aan dit geestesleven kan hebben, net als zijn gewaarwording dat hij de door hem intens bewonderde filosofen niet begrijpt en dat al hun ultieme waarheden uiteindelijk uiterst onvolkomen blijken te zijn. En zowel die aanstekelijke liefde als de uiteindelijke ontluistering wordt door Bernhard werkelijk heel indringend op papier gezet. Even indringend en ontroerend als Muraus liefdevolle vriendschappen: voor de dichteres Maria, voor de jonge Gambetti die zijn leerling en tegelijk zijn leermeester is in het onverschrokken geestesverruimende denken, en voor zijn oom Georg die hem als het ware voorleefde hoe hij kon ontkomen aan de benepenheid van Oostenrijk in het algemeen en Wolfsegg in het bijzonder. En hoe hij voor even kon ontkomen aan het ons allen zo beknottende menselijk tekort. Of de heel tijdelijke illusie kon hebben dat hij dat kon. Want uiteindelijk helpen ook die vriendschappen Murau niet, hoe ontroerend en inspirerend ze ook beschreven zijn.

Wonderlijke intensiteit
De intensiteit van deze roman is wonderbaarlijk. Even wonderbaarlijk is de combinatie van intense spot en zelfspot, alsook de combinatie daarvan met diepe deernis en desillusie. Ook is de roman vaak opmerkelijk ontroerend, en wordt het verlangen naar geestesverruiming door filosofie en literatuur even prachtig geformuleerd als de uiteindelijke onvervulbaarheid van dat verlangen. Veel filosofische passages vind ik bovendien opvallend scherpzinnig. En ik hou van de vernuftige compositie: de vele herhalingen die de roman heel muzikaal maken en die het obsessieve en koortsachtige gehalte ervan nog vergroten, en de vele passages die voelbaar maken dat de innerlijke monoloog van Murau vol zit van citaten, ingebedde maar geparafraseerde dialogen, onbetrouwbare herinneringen, uitspraken van anderen die ineens geheel nieuwe – maar mogelijk onjuiste – betekenis krijgen in Muraus koortsige hoofd, en allerlei andere impulsen die zomaar ontstaan in Mureaus hoofd maar door hemzelf maar nauwelijks worden begrepen en onthouden. Waardoor de innerlijke monoloog nog heterogener wordt, nog grilliger, en naar mijn smaak ook nog fascinerender.

Kortom, ik genoot. Ik was al blij met de vele Bernhards die de laatste tijd worden vertaald door Uitgeverij Vleugels en Uitgeverij IJzer, maar Uitwissing was voor mij echt een kers op de taart. En het is nog niet afgelopen, want bij IJzer zijn ook nieuwe vertalingen in voorbereiding. Wat een vooruitzicht!

Eerder verschenen op Hebban

Hereditas Nexus